ECLI:NL:CRVB:2008:BF5718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5601 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van financiële aanspraken op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2008 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een erkende vervolgde, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 24 augustus 2007, waarin zijn declaraties voor medische kosten, gemaakt tussen 1997 en 2001, werden afgewezen. Verweerster stelde dat de declaraties niet binnen de wettelijke termijn van vijf jaar na het maken van de kosten waren ingediend, en beroept zich op de rechtsregel dat vorderingen op de overheid na vijf jaar verjaren.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2008 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. Appellant voerde aan dat hij niet op de hoogte was van deze verjaringsregel en dat hij eerder wel declaraties had ingediend die ook betrekking hadden op kosten ouder dan vijf jaar, welke toen wel vergoed waren. De Raad overwoog dat de verjaringsregel van toepassing was en dat de ingediende declaraties ruimschoots na de vijf-jaar termijn waren ingediend. Er waren geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigden dat verweerster van het beroep op verjaring af moest zien.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte kon standhouden en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om tijdig hun aanspraken in te dienen en de gevolgen van verjaring bij financiële aanspraken op de overheid.

Uitspraak

07/5601 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Mi (USA) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 24 augustus 2007, kenmerk BZ 47062, JZ/U85/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Appellant is daar, met bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1942, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet. In het verleden heeft verweerster aanvaard dat de oogaandoening en de hypercholesterolomie van appellant in het door de Wet vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging, en bepaald dat de door appellant voor deze aandoeningen te maken, niet elders gedekte medische kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
1.2. In januari 2007 heeft appellant bij verweerster declaraties ingediend van door hem gemaakte medische kosten in de jaren 1997 tot en met 2001. Bij besluit van 26 maart 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster geweigerd die kosten te betalen op de grond dat deze kosten niet zijn gedeclareerd binnen vijf jaren nadat ze zijn gemaakt. Verweerster heeft zich hierbij beroepen op de naar haar oordeel geldende rechtsregel dat vorderingen op de overheid na vijf jaren zijn verjaard.
1.3. In beroep heeft appellant vooral aangevoerd dat hij met deze Nederlandse rechtsregel niet bekend was en ook niet kon zijn omdat hij door verweerster hierover nooit is geïnformeerd. Verder heeft appellant erop gewezen dat een eerdere declaratie, die mede ook betrekking had op meer dan vijf jaar in het verleden liggende data, wel integraal door verweerster is vergoed.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer 19-10-1995, AW 93/551,
LJN ZB 5497, en 03-01-2002, 99/5311 MAW, LJN: AD8221), waarbij mede is gezien naar de verjaringsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek, zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar. Deze rechtsregel is in de voorliggende zaak van toepassing nu verweerster krachtens publiekrecht (de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad, wet van 4 juni 1992, Stb. 432) namens de Nederlandse overheid is belast met de uitvoering van de Wet en derhalve als zodanig is aan te merken als Nederlands overheidsorgaan.
2.2. Op grond van de gedingstukken staat vast dat de onderhavige declaraties ruimschoots na het verstrijken van de vijf-jaar termijn bij verweerster zijn ingediend.
De Raad is voorts niet kunnen blijken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan gezegd moet worden dat verweerster gehouden was om van het beroep op verjaring af te zien. Als zodanig kan niet gelden dat eerder door verweerster van deze regel is afgeweken ten voordele van appellant. Verweerster heeft aangegeven dat bij die eerdere uitbetaling een fout is gemaakt; op voortzetting van zodanig foutief handelen kan geen aanspraak worden gemaakt.
Hoewel uiteraard beter was geweest dat verweerster meteen erop had gewezen dat indiening van declaraties uiterlijk binnen vijf jaren dient plaats te vinden, kan ook onbekendheid met Nederlandse rechtsregels niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD