ECLI:NL:CRVB:2008:BF3253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-260 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de intrekking van zijn WAJONG-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering, die was gebaseerd op een herbeoordeling van zijn medische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 september 2008 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in 1992 een uitkering was toegekend, die later was omgezet naar een WAJONG-uitkering. Na een herbeoordeling in 2004 door arts J.M. Dijkstra, die medische rapportages en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstelde, concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de intrekking van de uitkering per 11 mei 2005. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor een andere conclusie over zijn beperkingen.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder rapporten van andere artsen die zijn beperkingen in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat de medische gegevens en rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was voor een nieuw deskundigenonderzoek. De Raad oordeelde dat de functies die aan appellant werden voorgehouden medisch geschikt waren, maar vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, terwijl de rechtsgevolgen van het besluit in stand bleven. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor een goede onderbouwing van besluiten door het Uwv. De Raad bevestigde dat de medische en arbeidskundige onderzoeken adequaat waren uitgevoerd en dat de conclusies van de artsen niet onterecht waren.

Uitspraak

07/260 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 december 2006, 05/1223 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 augustus 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Ophoven voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 6 maart 1992 is aan appellant een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 1 januari 1998 van rechtswege omgezet in een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 26 augustus 2004 door de arts J.M. Dijkstra onderzocht. Deze heeft vervolgens informatie gevraagd en verkregen van de huisarts van appellant. Tevens is op diens verzoek door de psychiater W.H.J. Mutsaers een expertise-rapport, gedateerd 26 januari 2005, uitgebracht. Op basis van zijn onderzoek en de aldus verkregen medische informatie heeft Dijkstra een medische rapportage opgesteld en zijn conclusies met betrekking tot de beperkingen van appellant neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), beide gedateerd 21 februari 2005. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd die voor appellant geschikt zijn te achten en, na vergelijking van het mediane loon van de drie functies met de hoogste lonen met het zogenoemde maatmanloon van appellant, vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit zodanig is dat appellant voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is te achten. Op basis van de bevindingen van het medische en het arbeidskundige onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 maart 2005 de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 11 mei 2005 ingetrokken.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 14 maart 2005 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij besluit van 15 september 2005 (hierna: het bestreden besluit) dit bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen in de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen, de deskundigenrapportage en de medische gegevens die zijn verkregen van de behandelend artsen, geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat appellant op de datum in geding 11 mei 2005 meer beperkt zou zijn ten aanzien van het verrichten van arbeid dan door het Uwv is aangenomen. Nu er, naar de rechtbank voorts heeft overwogen, aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten gronslag ligt en appellant ook niet heeft aangegeven ten aanzien van welke aspecten en in welke mate hij meer beperkt zou moeten worden geacht, ziet zij geen aanleiding voor een nader onderzoek door een psychiater of een revalidatie-arts en is zij van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat appellant op de datum in geding in staat is te achten gedurende een volledige werkdag arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor appellant vastgestelde medische beperkingen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat haar niet is gebleken dat de in geding zijnde beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant wat het arbeidskundig aspect betreft niet op goede gronden zou berusten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat appellant op de datum in geding 11 mei 2005 meer beperkt was dan bij het bestreden besluit is aangenomen. Hij heeft daartoe gewezen op het door hem ingebrachte rapport van de verzekeringsarts J.G. Voogd van 6 september 2006. Tevens heeft hij verwezen naar een bij het hoger-beroepschrift gevoegd rapport van de chiropraktiker A.J. Buurke van 3 december 2005. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij beperkingen heeft aan de voet, de nek, de schouders en de rug, alsmede dat hij psychische klachten heeft die ook tot beperkingen aanleiding moeten geven. Hij heeft verzocht om alsnog een onderzoek door een deskundige te gelasten, een psychiater en/of een revalidatie-arts. Tot slot heeft hij aangevoerd dat hij niet in staat is tot het verrichten van de functie van machine-bediende voedingsmiddelenindustrie in verband met het in die functie voorkomende tillen.
3.2. Het Uwv heeft de door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden gemotiveerd bestreden en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de voorhanden medische gegevens geen grond bieden om zich te stellen achter de door appellant in (hoger) beroep betrokken stellingen. De primaire verzekeringsarts heeft zijn bevindingen en conclusies gebaseerd op eigen onderzoek, informatie van appellants huisarts en informatie van de psychiater Mutsaers van 26 januari 2005. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts, die ook bij de hoorzitting aanwezig was, nog informatie opgevraagd bij de huisarts en zich vervolgens gesteld achter de door de primaire verzekeringsarts in de FML neergelegde medische beperkingen. In de door appellant ingebrachte stukken, het rapport van de verzekeringsarts Voogd en de verklaring van de chiropraktiker Buurke, ziet de Raad onvoldoende grond voor het oordeel dat die beperkingen daarbij zijn onderschat, waartoe hij verwijst naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts K.J. van Haeringen van 14 november 2006 en 20 maart 2007, waarin op dat rapport en die verklaring is ingegaan.
4.2. Gelet op het onder 4.1 overwogene ziet de Raad geen aanleiding om alsnog een onderzoek door een deskundige te gelasten.
4.3. Ook de vraag of de aan appellant voorgehouden functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn te achten, beantwoordt de Raad bevestigend. Hij acht in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige, met name de rapportage van H.G. Coerts van 3 juni 2008, voldoende toegelicht en onderbouwd dat de aan appellant voorgehouden functies qua belasting blijven binnen de belastbaarheid van appellant, neergelegd in de FML. Wel ziet de Raad in de omstandigheid dat pas met laatstgenoemde rapportage is voldaan aan de vereiste toelichting en onderbouwing van de geschiktheid in medisch opzicht van de functies aanleiding om de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH