ECLI:NL:CRVB:2008:BF1896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5032 WUV + 07-5033 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers en burgeroorlogsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2008 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om herziening van eerdere besluiten met betrekking tot uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). Appellant, geboren in 1942 te Amsterdam, had eerder aanvragen ingediend voor een periodieke uitkering en een toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden. De aanvragen werden afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigden.

De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de aanvragen van appellant hadden afgewezen, terecht waren genomen. De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde documenten, waaronder een besluit van de Jewish Claims Conference, niet voldoende waren om de eerdere besluiten te herzien. De Raad benadrukte dat de WUV en de WUBO verschillende toelatingscriteria hanteren en dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere afwijzingen konden onderbouwen.

De Raad concludeerde dat de bestreden besluiten in rechte stand konden houden en verklaarde de beroepen van appellant ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed. De griffier M. van Berlo was ook aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

07/5032 WUV + 07/5033 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster I)
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster II)
Datum uitspraak: 18 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Verweersters I en II hebben onder dagtekening 15 augustus 2007 en 17 augustus 2007, kenmerken BZ 47162, JZ/Q60/2007 en BZ 7860, JZ/Q60/2007, ten aanzien van appellant een besluit genomen ter uitvoering van respectievelijk de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940-1945 (hierna: de WUV) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslacht-offers 1940-1945 (hierna: de WUBO).
Tegen deze besluiten heeft appellant bij de Raad beroep ingesteld.
Verweersters hebben een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad van 10 juli 2008. Aldaar is appellant niet verschenen terwijl verweersters zich hebben laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1942 te Amsterdam als kind van een niet joodse vader en een joodse moeder, heeft op 16 september 2004 bij verweersters een aanvraag ingediend onder meer om krachtens de WUV in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en krachtens de WUBO in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden (artikel 19 WUBO) en een periodieke uitkering.
1.2. Verweersters hebben appellants aanvraag afgewezen bij besluiten van 13 januari 2005.
Verweerster I heeft daarbij overwogen dat niet is vastgesteld dat appellant vervolging heeft ondergaan. De vervolgingsmaatregelen van de Duitsers waren in beginsel niet gericht tegen kinderen uit een gemengd huwelijk. Voorts gaven de oorlogsomstandigheden van appellant geen aanleiding te onderzoeken of hij met de vervolgde gelijkgesteld kon worden.
Verweerster II heeft daarbij overwogen dat niet aannemelijk is dat appellant heeft moeten onderduiken in verband met maatregelen van de Duitsers, aangezien deze maatregelen niet gericht waren tegen kinderen uit een gemengd huwelijk.
Tegen deze afwijzingen heeft appellant destijds geen bezwaar gemaakt.
1.3. Op 26 maart 2007 heeft appellant op grond van de WUV een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en op grond van de WUBO voor de toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden (artikel 19 WUBO) en een periodieke uitkering. In het kader van deze aanvragen heeft appellant een toewijzend besluit van de Jewish Claims Conference overgelegd.
1.4. Verweersters hebben appellants aanvraag afgewezen bij besluiten van 22 juni 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten, op de grond dat bij appellants herzieningsverzoeken en ook tijdens de bezwaarprocedure geen relevante nieuwe feiten of gegevens zijn vermeld. Er waren geen redenen om de eerdere beschikkingen te herzien.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. Verweersters hebben de aanvraag van appellant van 26 maart 2007 terecht aangemerkt als een verzoek om herziening van de naar aanleiding van zijn eerdere aanvragen van september 2004 genomen afwijzende besluiten van 13 januari 2005.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de WUV en artikel 61, derde lid, van de WUBO zijn verweersters bevoegd, op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag, een door hen gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat verweersters een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dit brengt met zich dat de Raad de besluiten slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij staat bij een verzoek om herziening als waarvan hier sprake is, centraal de vraag of appellant bij zijn verzoek dan wel in bezwaar nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die aan verweersters bij de besluitvorming over de eerste aanvraag niet bekend waren en de besluiten in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweersters daarin aanleiding hadden moeten vinden tot herziening over te gaan.
2.2. Van dergelijke gegevens is de Raad niet gebleken. Weliswaar heeft appellant een besluit van de Jewish Claims Conference overgelegd, maar aan dat besluit kan niet die waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wil zien. Hierbij neemt de Raad allereerst in aanmerking dat de WUV en de WUBO andere toelatingscriteria kennen. Verder is ook niet gebleken dat aan het besluit van de Jewish Claims Conference gegevens ten grondslag liggen die op de eerdere besluiten van verweersters een ander licht werpen.
2.3. Naar het oordeel van de Raad kunnen de bestreden besluiten de hier aan de orde zijnde terughoudende toets van de Raad doorstaan zodat de beroepen van appellant ongegrond dienen te worden verklaard.
3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD