ECLI:NL:CRVB:2008:BF1381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-727 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze uitkering per 21 december 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv werd gegrond verklaard, maar de rechtbank Arnhem heeft in een eerdere uitspraak het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen medische urenbeperking aan te nemen is. Hij heeft daarbij verwezen naar informatie van zijn behandelend psychiater, S. de Wael, en betoogd dat de door het Uwv geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 17 september 2008 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door J. de Graaf.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de geselecteerde functies deugdelijk heeft onderbouwd. De Raad is van mening dat de rechtbank voldoende aandacht heeft besteed aan de door appellant aangevoerde punten, zoals concentratieproblemen en het uiten van eigen gevoelens. De Raad heeft vastgesteld dat de functie van sjouwer, ondanks de medische beperkingen van appellant, geschikt is, omdat er geen belemmeringen zijn voor het gebruik van openbaar vervoer. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/727 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 december 2006, 06/1684 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Timmermans, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 december 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 22 februari 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering met ingang van 21 december 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om een medische urenbeperking aan te nemen. Ter ondersteuning daarvan heeft appellant gewezen op informatie van de behandelend psychiater S. de Wael. Verder heeft appellant betoogd dat de door het Uwv geselecteerde functies, die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, niet geschikt zijn voor hem. Volgens appellant is de rechtbank in dat verband voorbijgegaan aan hetgeen door hem is aangevoerd, met name wat betreft de aspecten concentratie, eigen gevoelens uiten en probleemoplossen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld. In de rapportage van 20 februari 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in voldoende mate rekening is gehouden met de medische beperkingen van appellant. De Raad kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in de redenering dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 31 maart 2005 en bij de hoorzitting op 20 februari 2006 niet is gebleken van relevante functiestoornissen of stemmingsstoornissen, en evenmin van een depressie of psychiatrisch ziektebeeld, zodat er geen grond is om verdergaande (psychische) beperkingen aan te nemen dan al in de FML zijn neergelegd. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts ook betrokken de omstandigheid dat appellant een redelijk gevuld dagverhaal had, dat hij ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek al anderhalf jaar niet meer onder behandeling stond van een psychiater en dat hij geen medicatie meer gebruikte. De Raad onderschrijft de visie van de bezwaarverzekeringsarts dat uit deze gegevens en de overige stukken geen aanwijzing naar voren komt dat appellant niet in staat is gemiddeld ten minste 40 uur per week en 8 uur per dag te werken.
De door appellant in de bezwarenprocedure overgelegde brief van 15 december 2005 van psychiater De Wael geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Met de bezwaarverzekeringsarts en de rechtbank stelt de Raad vast dat De Wael geen actuele psychiatrische diagnose geeft en voornamelijk spreekt over de gezondheidstoestand van appellant in 2002 en 2003, terwijl het in deze zaak gaat om een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 21 december 2005. De Raad neemt verder in aanmerking dat De Wael zijn conclusie dat appellant niet in staat is beroepsmatige arbeid te verrichten niet met relevante argumenten heeft onderbouwd. De opmerking van De Wael in de brief van 15 december 2005 dat de WAO-procedure tot oplopende spanningen bij appellant leidt en dat hij bij verplichte aanvaarding van een ‘lage’ positie zal decompenseren, is in dat verband onvoldoende.
4.2. Met de rechtbank en op gelijke gronden als de rechtbank heeft gehanteerd, is de Raad van oordeel dat het Uwv in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 november 2006 deugdelijk heeft onderbouwd dat de geselecteerde functies die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit geschikt zijn te achten. Anders dan appellant stelt, heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak in dat verband nadrukkelijk aandacht besteed aan hetgeen door appellant is aangevoerd over de aspecten concentratie, eigen gevoelens uiten en probleemoplossen. In de overwegingen van de rechtbank daarover kan de Raad zich vinden.
4.3. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat de functie sjouwer (sbc-code 111250) ongeschikt is vanwege zijn beperkingen wat betreft vervoer. In de FML is aangegeven dat appellant geen lange ritten kan autorijden. De Raad stelt vast dat eiser daarmee medisch beperkt is geacht ten aanzien van vervoer per auto, maar niet ten aanzien van het reizen met het openbaar vervoer. Daarvan uitgaande heeft het Uwv ter zitting van zowel de rechtbank als de Raad terecht het standpunt ingenomen dat de functie voor appellant geschikt moet worden geacht, omdat appellant geen medische beperking heeft die eraan in de weg staat gebruik te maken van het openbaar vervoer. Daarbij merkt de Raad overigens nog op dat het Uwv bij beide genoemde zittingen heeft toegelicht dat alle in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem opgenomen functies (sbc-codes) ten minste één arbeidsplaats per regio kennen en aldus verspreid over heel Nederland voorkomen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de functie sjouwer in ieder geval ook een arbeidsplaats kent binnen een reisafstand van 75 minuten van de woonplaats van appellant.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E.M. de Bree.
JL