op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 december 2006, 06/185 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 17 september 2008
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. van den Os, werkzaam bij ARAG - Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2008. Betrokkene is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Hogendorp.
1.1. Betrokkene was werkzaam als groepsleidster bij een instelling voor verstandelijk gehandicapten voor 29,5 uur per week, toen zij zich op 20 december 1996 ziek meldde met nek- en schouderklachten en hoofdpijn na een auto-ongeluk. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is betrokkene op 3 februari 2005 onderzocht door een arts. Deze achtte betrokkene op basis van de diagnose pijn in nek en schoudergordel en psychische klachten na auto-ongeval beperkt ten aanzien van nekbelasting, langdurig in dezelfde houding zitten, zware belasting in de vorm van frequent buigen en zwaar tillen. Voorts achtte hij haar beperkt ten aanzien van contact met anderen, samenwerking, conflicthantering en emotionele problemen van anderen hanteren. Hij achtte appellante aangewezen op werk met weinig hectiek in de omgeving, met een duidelijke afbakening van taken en een niet te hoog dwingend werktempo.
Deze beperkingen legde hij vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst van 3 februari 2005 (FML). Anders dan bij eerdere medische herbeoordelingen achtte deze arts een urenbeperking niet nodig. Op basis van de FML heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd met behulp van het Claim Beoordelings en Borgings Systeem en het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene berekend op 13,25%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2005 de WAO-uitkering van appellante per 22 mei 2005 ingetrokken. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
1.3. Bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema heeft betrokkene op 25 november 2005 op zijn spreekuur onderzocht. In zijn rapportage van 13 december 2005 heeft Boersema geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts heeft de arbeidskundige onderbouwing van de schatting onderschreven. Bij besluit van 21 december 2005 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat het bestreden besluit arbeidskundig onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Namens betrokkene is in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat onvoldoende aandacht is besteed aan rapporten van de neuroloog en de neuropsycholoog uit 2003. Ter onderbouwing hiervan heeft betrokkene een rapport van neuropsycholoog dr. J. Bruins van 27 juni 2007 ingezonden. Betrokkene stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de uit dit rapport blijkende concentratie-problemen. Betrokkene meent dat een forse urenbeperking is aangewezen, aangezien zij vanwege ernstige vermoeidheidsklachten niet fulltime kan werken. Zij kan de geselecteerde functies dan ook niet verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige en adequate medische onderbouwing. Betrokkene is primair onderzocht door een arts en is in bezwaar onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts. Betrokkene heeft pas in hoger beroep nieuwe informatie ingebracht in de vorm van het rapport van neuropsycholoog Bruins. Dit rapport beschrijft de situatie op de datum van het onderzoek, 30 mei 2007. Het bevat geen informatie die betrekking heeft op de psychische gezondheidstoestand van betrokkene op de datum in geding, 22 mei 2005, en kan reeds daarom bij de onderhavige beoordeling geen rol spelen.
4.2. De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding geeft voor twijfel aan de voor betrokkene aangenomen beperkingen. De Raad acht de motivering voor de afwijzing van de urenbeperking zoals gegeven door de primaire arts en onderschreven door bezwaarverzekeringsarts Boersema in diens rapportage van
13 december 2005 en nog nader toegelicht in de rapportage van 22 oktober 2007, uitgebracht in reactie op het rapport van neuropsycholoog Bruins, overtuigend. De rechtbank heeft dan ook terecht de medische onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven.
5. Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe stelt Uwv dat de bezwaararbeidsdeskundige in eerste aanleg een aanvulling heeft gegeven op de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. Daarop heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit alsnog naar behoren is gemotiveerd. Gelet daarop had de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten laten.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Artikel 8:72, derde lid, van de Awb geeft de rechtbank de bevoegdheid de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit in stand te laten. De Raad is, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 25 januari 2008, LJN: BC3545, van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de rechtbank van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, niet reeds met zich brengt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het hoger beroep faalt dan ook.
6.2. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of bezwaararbeidsdeskundige Coerts met zijn in eerste aanleg ingezonden rapport van 20 november 2006 afdoende heeft onderbouwd dat de voor de schatting geselecteerde functies voor betrokkene geschikt zijn. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hetgeen namens betrokkene in hoger beroep is aangevoerd, geeft de Raad geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de werkzaamheden behorend bij de in dat rapport toegelichte en aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet door betrokkene zouden kunnen worden verricht.
7. Hetgeen onder 4.1 tot en met 6.1 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voorts ziet de Raad, in aanmerking genomen hetgeen onder 6.2 is overwogen, aanleiding met toepassing van zijn in artikel 8:72, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.