ECLI:NL:CRVB:2008:BF0925
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.J.W. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en medische grondslag in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2006, waarin de rechtsgevolgen van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in stand zijn gelaten. Appellant, die sinds 1998 arbeidsongeschikt is door rugklachten, heeft in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) een uitkering ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 september 2008 uitspraak gedaan over de medische beoordeling en de hoogte van de WAO-uitkering van appellant.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts K. Golab appellant in 2005 heeft onderzocht en tot de conclusie is gekomen dat de beperkingen van appellant ten aanzien van rugbelasting aannemelijk zijn. De WAO-uitkering van appellant werd in 2006 ingetrokken, maar na een herbeoordeling in 2007 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herbeoordeling en stelt dat de toename van zijn klachten niet voldoende is meegenomen in de beoordeling.
De Raad oordeelt dat het besluit van 21 augustus 2007, dat gunstiger is voor appellant, op een voldoende medische grondslag berust. De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant, gezien de rapporten van de betrokken verzekeringsartsen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het besluit van 4 oktober 2006 in stand heeft gelaten, maar bevestigt de proceskostenveroordeling. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.