[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 oktober 2006, 05/1283 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2008
Namens appellant heeft mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2008. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. Hoogendorp
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2. Bij besluit van 22 september 2004 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 november 2004 ingetrokken. Bij besluit van 10 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de intrekking van de WAO-uitkering ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.1. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
4.2. Wat betreft de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, wijst appellant op de brief van de medisch adviseur D.J. Schakel van 26 november 2004. Daarin komt deze tot de conclusie dat appellant veel sterker is beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren dan het Uwv heeft aangenomen en dat derhalve geen van de geduide functies voor appellant geschikt is. In zijn brief van 17 februari 2006 heeft Schakel evenwel op verzoek van appellant gereageerd op het rapport van de zenuwarts C.F.J. Kemperman, die appellant op 6 juni 2005 op verzoek van het Uwv heeft onderzocht. Schakel merkt op dat de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft aangepast aan de bevindingen van Kemperman en sterkere beperkingen heeft vastgesteld. Daartegen heeft Schakel geen nieuwe medische argumenten. De Raad stelt vast dat appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen die voortvloeien uit persoonlijkheidskenmerken alsmede uit de nekklachten en hoofdpijn heeft onderschat, niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De Raad is van oordeel dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en ziet geen grond de uitkomsten daarvan zoals omschreven in de FML voor onjuist te houden.
4.3. Vast staat dat het Uwv in strijd met artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verzuimd het rapport van Kemperman in de bezwaarfase aan de gemachtigde van appellant te zenden. Het rapport is wel door Kemperman zelf aan appellant gezonden. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant door dit verzuim niet is benadeeld, nu zijn gemachtigde en de medisch adviseur in de beroepsfase hebben kunnen reageren op het rapport van Kemperman.
4.4. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad dat volgens de bezwaararbeidsdeskundige gelet op de aangepaste FML in elk geval drie functies voor appellant geschikt zijn te achten, namelijk productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en productiemedewerker confectie, kleermaken (sbc-code 272042). In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 juli 2008 is op verzoek van de Raad een nadere afzonderlijke toelichting gegeven op alle signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de beschrijving van de functiebelasting van de functies. Deze toelichting is naar het oordeel van de Raad toereikend. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn in overeenstemming met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML. Voorts heeft het Uwv in het verweerschrift aan de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellant over de vereiste kennis van de Nederlandse taal beschikt om de functies adequaat te kunnen uitoefenen.
4.5. Nu de geschiktheid van de functies eerst in hoger beroep ten volle en in overeenstemming met de daartoe in de jurisprudentie van de Raad over het CBBS gestelde voorwaarden, met name de uitspraak van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971), is gemotiveerd, ziet de Raad aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiveringsvereiste. Gelet op het onder 4.4. overwogene ziet de Raad voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. Appellant heeft de Raad bij brief van 31 januari 2008 verzocht om schadevergoeding vanwege het overschrijden van een redelijke termijn. De Raad neemt aan dat appellant daarmee beoogt te stellen dat sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Trb. 1954, 154 (EVRM). De Raad stelt vast dat tussen het indienen van het bezwaarschrift op 29 september 2004 en de definitieve beslechting van het geschil, waarin de Raad in hoger beroep op 3 september 2008 uitspraak doet, nog niet een zodanige termijn is verstreken dat moet worden gesproken van schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond zal verklaren, het bestreden besluit zal vernietigen en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zal laten.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en
M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.