ECLI:NL:CRVB:2008:BE9811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1080 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUBO-uitkering en -voorzieningen op basis van onvoldoende bewijs van blijvende invaliditeit door oorlogscalamiteit

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin haar aanvraag voor een WUBO-uitkering en -voorzieningen werd afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op gezondheidsklachten die appellante toeschrijft aan haar internering tijdens de Japanse bezetting. De Raad heeft vastgesteld dat de internering van appellante in de gevangenis van Padang en in kamp Bangkinang is komen vast te staan, maar dat niet is aangetoond dat er sprake is van lichamelijk of psychisch letsel dat leidt tot blijvende invaliditeit, zoals vereist door de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO).

De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar psychische klachten voortkomen uit haar oorlogservaringen en de invloed van haar ouders, overwogen. Echter, de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van verweerster gaven aan dat de psychische klachten niet ernstig genoeg zijn om te voldoen aan de criteria voor psychopathologie. De Raad concludeert dat het bestreden besluit deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerster.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard, en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2008.

Uitspraak

08/1080 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 28 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 juli 2007, kenmerk BZ 7638, JZ/P70/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2008. Appellante is, zoals te voren bericht, niet verschenen en verweerster heeft zich, na schriftelijke mededeling, evenmin laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1939 te Fort de Kock op Sumatra in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend voor de toeslag ter verbetering van haar levensonderhoud als bedoeld in artikel 19 van de Wet, een periodieke uitkering en voorzieningen voor huishoudelijke hulp en deelname aan het maatschappelijk verkeer.
Deze aanvraag heeft appellante gebaseerd op bij haar bestaande gezondheidsklachten, die zij toeschrijft aan haar internering in de gevangenis van Padang en in kamp Bangkinang tijdens de Japanse bezetting.
1.2. Verweerster is van mening dat de internering van appellante tijdens de Japanse bezetting in de gevangenis van Padang en in kamp Bangkinang is komen vast te staan. De aanvraag van appellante is echter afgewezen bij besluit van 21 februari 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat niet wordt voldaan aan de volgens de Wet gestelde eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van de ondervonden oorlogscalamiteit, leidend tot blijvende invaliditeit.
1.3. Appellante heeft in beroep gesteld dat haar psychische klachten het gevolg zijn van de problematische verwerking van haar eigen oorlogservaringen en door het opgroeien in een gezin met ouders die zelf door de oorlog beschadigd zijn. Zij is van mening dat zij een psychiatrische keuring moet ondergaan.
1.4. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Blijkens de gedingstukken is het door verweerster in het bestreden besluit ingenomen standpunt in overeenstemming met de adviezen van haar geneeskundig adviseurs, welke berusten op een rapport van onderzoek van appellante van 9 februari 2007 van de arts G. Kho en op ontvangen informatie uit de zogenoemde behandelende sector. Uit het rapport van G. Kho komt naar voren dat de psychische klachten niet zodanig ernstig zijn dat ze voldoen aan de criteria voor psychopathologie. Er is met name geen sprake van een depressieve stoornis of post-traumatische stressstoornis. Appellante heeft een goed en sterk copingsmechanisme waardoor alle traumatische ervaringen in haar leven (nog) niet hebben geleid tot psychopathologie.
2.2. In zijn in het kader van de bezwaarprocedure uitgebrachte medisch advies van 4 juli 2007 geeft de arts R.J. Roelofs aan dat het medisch onderzoek van de arts Kho uitvoerig is geweest en op zorgvuldige wijze tot stand gekomen is. Alle facetten van appellantes psychische en somatische toestand zijn aan de orde gekomen. Deze arts heeft aangegeven dat de gegevens van de huisarts van appellante zijn geactualiseerd en bij de besluit-vorming zijn betrokken. Verder is aangegeven dat de psychische klachten nog steeds niet het niveau bereiken van ziekte of gebrek. Tot het doen instellen van een psychiatrische keuring bestaat geen noodzaak. Aangegeven is voorts dat er volgens de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten geen causaal verband bestaat tussen de auto-immuun-afwijkingen en de oorlogservaringen, maar dat het hier een constitutioneel bepaalde afwijking van het afweersysteem betreft.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van voornoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van voldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het voetspoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat de psychische toestand van appellante bij het onderzoek door de arts Kho uitvoerig is uitgevraagd en besproken. Uit de overigens ter beschikking staande medische gegevens komen geen aspecten naar voren die verweerster ertoe hadden moeten brengen om nadere psychiatrische expertise in te winnen.
2.4. De Raad komt tot de slotsom dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD