ECLI:NL:CRVB:2008:BE9806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2955 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van buitengewoon pensioen na definitieve vaststelling

In deze zaak hebben de erven van [betrokkene] (hierna: appellanten) beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) van 28 maart 2007, waarin verweerster een bedrag terugvorderde dat eerder aan betrokkene was uitgekeerd als buitengewoon pensioen. Betrokkene, die op 11 februari 2005 overleed, had recht op dit pensioen als weduwe van een erkende verzetsdeelnemer. Appellanten stelden dat verweerster niet gerechtigd was tot terugvordering, omdat de accountant van betrokkene altijd de vereiste gegevens had verstrekt en de definitieve vaststelling van het pensioen te lang op zich had laten wachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 augustus 2008 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 17 juli 2008 was P. Ludriks aanwezig voor appellanten, terwijl verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit, dat zich beperkte tot het jaar 2003, in rechte stand kon houden. De Raad stelde vast dat de terugvordering van het teveel betaalde pensioen rechtmatig was, ook al was de definitieve vaststelling vertraagd door het uitblijven van gegevens van de Belastingdienst. De Raad concludeerde dat de grieven van appellanten niet tot vernietiging van het besluit konden leiden en dat er geen termen waren voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met M. van Berlo als griffier.

Uitspraak

07/2955 BPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van [betrokkene] (hierna: appellanten),
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 28 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 28 maart 2007, kenmerk 59958 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2008. Voor appellanten is daar verschenen P. Ludriks, wonende in Israël, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. [betrokkene] (hierna: betrokkene), overleden op 11 februari 2005, had bij leven aanspraak op een buitengewoon pensioen ingevolge de Wet als weduwe van [P.L.], overleden in 1973, die was erkend als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wet en als zodanig een buitengewoon pensioen ontving.
1.2. Bij schrijven van 22 oktober 2006 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de in september 2006 toegezonden berekeningsbeschikkingen tot definitieve vaststelling van het buitengewoon pensioen van betrokkene over de jaren 2001 tot en met 2004 en tot voorlopige vaststelling daarvan over de periode van 1 januari tot 1 maart 2005, waarbij een totaalbedrag van aan betrokkene teveel betaald, en derhalve van appellanten terug te vorderen, buitengewoon pensioen is becijferd op € 28.297,84. Ter onderbouwing van dit bezwaar zijn namens appellanten door de accountant van betrokkene nadere stukken ingezonden over het jaar 2003. Desgevraagd is door de accountant vervolgens nader toegelicht, dat alleen stukken over 2003 zijn ingezonden omdat de door verweerster over de andere jaren gehanteerde cijfers kloppen, en dat het bezwaar derhalve alleen is gericht tegen de te hoge vaststelling van op het buitengewoon pensioen van betrokkene over 2003 in mindering te brengen vermogensinkomsten.
Dit bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard, onder bijstelling van het terug te betalen totaalbedrag aan teveel uitgekeerd buitengewoon pensioen naar € 27.270,38.
1.3. In beroep hebben appellanten gesteld dat verweerster niet gerechtigd is het in het bestreden besluit genoemde bedrag van hen terug te vorderen, mede in aanmerking genomen dat de accountant van betrokkene altijd alle vereiste gegevens heeft verstrekt en de definitieve vaststelling wel zeer lang op zich heeft laten wachten. Kort voor de zitting van de Raad hebben appellanten nog nadere stukken ingezonden, onder mededeling dat hiermee ook de juistheid van de vaststelling van het buitengewoon pensioen over de jaren 2002 en 2004 alsnog wordt betwist.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Naar hiervoor onder 1.2 al is vermeld was het bezwaar van appellanten uitdrukkelijk alleen toegespitst op het jaar 2003. Het bestreden besluit heeft zich dan ook, overeenkomstig artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin is bepaald dat heroverweging van het aangevochten besluit plaatsvindt op de grondslag van het bezwaar, terecht tot dat jaar beperkt. Dit brengt mee dat de Raad de in beroep alsnog ingebrachte grieven over de jaren 2002 en 2004 buiten beschouwing moet laten.
2.2.1. Blijkens de gedingstukken is in dit geval, naar verweerster in het bestreden besluit ook heeft uiteengezet, sprake van een definitieve vaststelling als bedoeld in artikel 12 van de Wet van eerder voorlopig berekend buitengewoon pensioen. De in dit artikel opgenomen bepalingen, die dwingendrechtelijk van aard zijn, geven aan dat de inkomsten welke voor verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen aanvankelijk voorlopig worden geschat en na afloop van het kalenderjaar definitief moeten worden vastgesteld, waarna hetgeen teveel aan buitengewoon pensioen blijkt te zijn betaald dient te worden verhaald op de gepensioneerde of diens rechtverkrijgende(n). De vraag of van een eventueel daarbij geconstateerde teveelbetaling aan de uitkeringsgerechtigde enig verwijt kan worden gemaakt speelt hierbij geen rol.
2.2.2. In artikel 12 voormeld is voorts niet een termijn genoemd waarbinnen, na afloop van het kalenderjaar, een definitieve vaststelling dient plaats te vinden. Namens verweerster is aangegeven dat in het geval van betrokkene de definitieve vaststelling op zich heeft laten wachten vanwege het uitblijven van de daartoe benodigde gegevens van de Belastingdienst. Gelet op een en ander ziet de Raad geen reden voor het oordeel dat verweerster dermate heeft gehandeld in strijd met algemene rechtsbeginselen dat de in artikel 12 voorgeschreven terugvordering geen rechtsplicht meer zou zijn.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de in beroep namens appellanten aangevoerde grieven niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD
4.08