ECLI:NL:CRVB:2008:BE9801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6072 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vervoerskostenvoorziening aan burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 20 september 2007 is genomen. Dit besluit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Appellant, geboren in 1937, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer vanwege granaatverwondingen en psychische klachten. Hij ontving een vervoerskostenvoorziening van 10.000 kilometer per jaar, maar verzocht om uitbreiding naar 15.000 kilometer. De verweerster heeft dit verzoek afgewezen, wat appellant heeft doen besluiten om in beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 10 juli 2008 is appellant bijgestaan door zijn advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het medisch advies van A.M. Ohlenschlager, dat een medische noodzaak voor uitbreiding van de vervoersvoorziening naar 13.000 kilometer per jaar vaststelde. De Raad oordeelde dat de eerder toegekende vergoeding van 10.000 kilometer niet toereikend was, gezien de medische indicatie en de noodzaak voor appellant om sociale contacten te onderhouden.

De Raad heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de vervoerskostenvoorziening te verhogen naar 13.000 kilometer per jaar. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden.

Uitspraak

07/6072 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 21 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 september 2007, kenmerk CR 2320, JZ/70/2007, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.C.H.M. van Beurden, advocaat te Waalwijk. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1937, is op grond van granaatverwondingen aan gelaat, handen en knieën en op grond van psychische klachten erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Als zodanig is hem onder meer met ingang van 17 maart 1988 op grond van artikel 32 van de Wet een vervoerskostenvoorziening toegekend. Bij besluit van verweerster van 17 december 2001 is aan appellant met ingang van 1 oktober 2000 een uitbreiding toegekend van deze vervoersvoorziening in die zin dat appellant een vergoeding van de kosten van vervoer voor het onderhouden van sociale contacten is toegekend tot 10.000 kilometer per jaar, zijnde een bedrag van f 332,00 (€ 150,66) per maand.
1.2. Op een verzoek van appellant om uitbreiding van het aan hem toegekende aantal kilometers tot 15.000 per jaar en verhoging van het hem voor vervoerskosten toegekende bedrag heeft verweerster bij besluit van 9 december 2005 afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 12 mei 2006.
1.3. Bij uitspraak van 5 april 2007, nr. 06/3810 WUBO, heeft de Raad het door appellant tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. In deze uitspraak is onder meer overwogen:
“Aan de in het bestreden besluit neergelegde weigering om aan appellant een groter aantal kilometers te vergoeden, ligt mede, naar namens verweerster ter zitting is aangevoerd en naar uit de gedingstukken blijkt, het door verweerster bij toepassing van artikel 32 van de Wet sedert 1 januari 2002 gehanteerde uitgangspunt ten grondslag dat slechts voor maximaal 5.000 km per jaar extra vervoerskosten een vergoeding wordt verleend.
Naar de Raad eerder heeft overwogen, is verweerster in beginsel gerechtigd om bij de thans voorliggende voorziening uit te gaan van een normering, zowel wat betreft het aantal kilometers waarvoor vergoeding mogelijk is, als wat betreft het voor de vergoeding geldende normbedrag. Wel zal verweerster, waar toepassing van artikel 32 van de Wet aan de orde is, hebben na te gaan of er medische aan de oorlogsinvaliditeit gerelateerde redenen zijn om van de gehanteerde normen af te wijken. In het geval van appellant is dit achterwege gelaten. Het bestreden besluit, noch het daaraan ten grondslag liggende primaire besluit berust op een medisch advies betreffende de vraag of het aantal kilometers dat appellant extra rijdt, oorlogsgerelateerd is en afwijking van de door verweerster gehanteerde norm noodzakelijk maakt. Nu verweerster op beleidsmatige gronden tot het oordeel is gekomen dat appellant niet in aanmerking kan komen voor de gevraagde uitbreiding van de hem toegekende kilometers voor het onderhouden van sociale contacten, komt het bestreden besluit ook hierom voor vernietiging in aanmerking op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).”
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van 9 december 2005 opnieuw ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat in het medisch advies dat ten behoeve van het bestreden besluit is uitgebracht weliswaar is aangegeven dat uitbreiding van 10.000 tot 13.000 kilometer gerelateerd is aan de medische gevolgen van de oorlog voor appellant, maar dat de reeds verstrekte vergoeding op basis van 10.000 extra gereden kilometers voldoende adequaat en proportioneel is om de kosten van oorlogsgerelateerde extra kilometers te bestrijden. Overwogen is dat bij een verhoogde vervoersbehoefte in verband met oorlogscalamiteiten van meer dan 14.000 kilometer per jaar bij deze voorziening een normbedrag voor deze extra kosten wordt gehanteerd, gebaseerd op 5.000 kilometer per jaar. Mocht die toekenning niet toereikend zijn, dan kan deze in een bijzonder geval forfaitair nogmaals met 5.000 kilometer per jaar worden verhoogd, zoals in het geval van appellant in oktober 2000 is gebeurd. In het geval van appellant is volgens verweerster niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat nogmaals een uitzondering op de richtlijn moet worden gemaakt.
2. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of verweerster met het bestreden besluit op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de onder 1.3 genoemde uitspraak. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
2.1. In het ten behoeve van het bestreden besluit uitgebrachte advies van de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager van 21 augustus 2007 is, in aansluiting op het op basis van een onderzoek door de psychiater H.S.R. Witte opgestelde rapport van 20 maart 2001, overwogen dat appellant op grond van het oorlogsletsel voor het onderhouden van zijn sociale contacten is aangewezen op het gebruik van zijn eigen auto en dat die contacten essentieel zijn ter voorkoming van het ontwikkelen van een fobisch patroon met toename van angst- en stemmingsklachten. Nu appellant 27.000 kilometer per jaar rijdt en ervan wordt uitgegaan dat men normaliter 14.000 kilometer per jaar rijdt, achtte deze adviseur een medische noodzaak aanwezig voor uitbreiding van de verstrekte voorziening naar 13.000 kilometer per jaar op grond van de causale oorlogsinvaliditeit.
2.2. Uitgaande van deze medische noodzaak voor het rijden van deze 13.000 kilometer extra per jaar (die overigens tussen partijen niet in geschil is) kan de toegekende vergoeding niet toereikend worden geacht. De Raad overweegt hierbij dat volgens vaste rechtspraak vervoersvoorzieningen die berusten op een stringente medische indicatie volledig vergoed moeten worden op grond van artikel 32, tweede lid van de Wet, mits de ziekte of gebreken waarvoor de voorzieningen noodzakelijk zijn in verband staan met de oorlogsgebeurtenis.
2.3. Gezien het voorgaande treft het beroep van appellant doel en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad ziet aanleiding om thans met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en tot toekenning van de onderhavige voorziening op grond van 13.000 extra gereden kilometers per jaar over te gaan.
3. De Raad acht ten slotte termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand in beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Herroept het besluit van 9 december 2005;
Bepaalt dat aan appellant op grond van artikel 32 van de Wet wordt toegekend een vergoeding voor extra vervoer, gebaseerd op 13.000 kilometer per jaar;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD