ECLI:NL:CRVB:2008:BE9795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3869 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na onzorgvuldig medisch onderzoek door niet-geregistreerde verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die lijdt aan multiple sclerose. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die haar beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 september 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het primaire medisch onderzoek is uitgevoerd door een niet-geregistreerde verzekeringsarts, wat in beginsel een gebrek in de procedure vormt. Dit gebrek is niet hersteld in de bezwaarfase, aangezien de bezwaarverzekeringsarts enkel dossieronderzoek heeft verricht zonder appellante te onderzoeken. De Raad concludeert dat het bestreden besluit berust op onzorgvuldig medisch onderzoek en vernietigt de aangevallen uitspraak, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De Raad heeft de deskundige dr. J.W.M. ter Berg ingeschakeld, die bevestigde dat de FML van 31 januari 2005 de juiste beperkingen van appellante weergeeft. De Raad oordeelt dat er geen objectieve bevindingen zijn die erop wijzen dat de belastbaarheid van appellante is verminderd. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep toegewezen aan het Uwv, tot een totaalbedrag van € 2.138,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de rol van geregistreerde artsen in het proces.

Uitspraak

06/3869 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 juni 2006, 05/1793 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G. Hofman, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft neuroloog dr. J.W.M. ter Berg appellante onderzocht en daarvan op 22 april 2008, aangevuld bij schrijven van 21 mei 2008, verslag uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hofman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster groepsbegeleiding gedurende 30 uur
per week in dienst van de Stichting [naam stichting] toen zij zich op 24 mei 1999 ziek meldde met lichamelijk klachten, waarvoor nadien de diagnose multiple sclerose is vastgesteld. Tijdens de wachttijd van 52 weken heeft appellante haar werkzaamheden voor 15 uur per week hervat. Met ingang van 5 juni 2000 is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In de periode van 13 december 2001 tot
1 september 2002 was appellante voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Appellante is met ingang van 1 september 2002 gedurende 15 uur per week bij haar werkgever administratieve werkzaamheden gaan verrichten. De WAO-uitkering is vanaf 1 september 2002 uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65% en met ingang van 13 mei 2003 herzien naar die klasse.
1.2. In verband met een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is
appellante op 31 januari 2005 onderzocht door de arts K. Hulsmans. Deze arts is mede op basis van de informatie van de behandelend neuroloog dr. R. Medaer tot de conclusie gekomen dat appellante zware fysieke werkzaamheden dient te vermijden, maar dat een normale duurbelasting mogelijk is. De voor appellante geldende beperkingen zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2005. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingsysteem (CBBS) is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat de functies van verkoper groothandel (SBC-code 317012), telefonist, receptionist, typist (SBC-code 315120) en receptionist, baliemedewerker (SBC-code 315150) in overeenstemming zijn met de opgestelde FML. De uit deze functies voortvloeiende theoretische verdiencapaciteit leidt in vergelijking met het maatmanloon van appellante tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 16,5%. Overeenkomstig deze bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 5 juli 2005 herzien naar de arbeidsongeschiktheidklasse 15 tot 25%.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 juni 2005 en aangevoerd dat de primaire arts haar belastbaarheid te positief heeft ingeschat. In dat verband heeft zij beroep gedaan op de FML die op 11 april 2003 voor haar is opgesteld, waarin meer beperkingen zijn opgenomen, waaronder een urenbeperking. Appellante acht het onbegrijpelijk dat niet langer een urenbeperking wordt aangenomen, terwijl haar gezondheidstoestand niet is verbeterd. Appellante is van mening dat zij maximaal voor 15 uur per week belastbaar is.
Bezwaarverzekeringsarts R.J. Vervloet heeft na bestudering van het dossier geen argumenten gevonden om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 30 september 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juni 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de FML van 31 januari 2005 geen juist beeld geeft van haar beperkingen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een expertise laten verrichten door neuroloog dr. E.A.C.M. Sanders, die appellante op 7 november 2006 heeft onderzocht en daarvan een geneeskundige neurologische rapportage en een zakelijke rapportage heeft uitgebracht. Dr. Sanders is tot de conclusie gekomen dat bij het opstellen van de FML van 31 januari 2005 geen rekening is gehouden met de chronische progressie van multiple sclerose en dat onvoldoende rekening gehouden met de, weliswaar subjectieve, chronische vermoeidheidsklachten van appellante.
4.1. De Raad stelt vast, zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad heeft aangegeven, dat het primaire verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een arts, die niet was geregistreerd als verzekeringsarts. In zijn uitspraken van 18 juli 2007 (LJN: BA9904, BA9905, BA9908, BA9909 en BA9910) heeft de Raad overwogen dat registratie als verzekeringsarts in beginsel borg staat voor een zekere kwaliteit en dat, zolang die registratie niet heeft plaatsgevonden, er in beginsel niet van kan worden uitgegaan dat de kwaliteit van het onderzoek van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts voldoende is gewaarborgd. Voorts heeft de Raad geoordeeld dat een dergelijk gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld.
4.2. De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval dit gebrek niet is hersteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd “Geen indicatie voor spreekuur door BVA” en heeft zijn oordeel uitsluitend gebaseerd op dossieronderzoek. Naar het oordeel van de Raad is dit bij een primair medisch onderzoek door een niet-geregistreerde verzekeringsarts in beginsel niet voldoende. In dit geval lag het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts appellante op te roepen voor een medisch onderzoek, mede omdat appellante er in het aanvullend bezwaarschrift uitdrukkelijk op heeft gewezen dat zij bereid is om op het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts te verschijnen. De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op een onzorgvuldig medisch onderzoek berust en wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd. De Raad ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
4.3. Op verzoek van de Raad heeft neuroloog dr. Ter Berg appellante onderzocht en daarvan op 22 april 2008 verslag uitgebracht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek en met inachtneming van de informatie die behandelend neuroloog dr. Medear bij brief van 17 maart 2005 heeft verstrerkt en het expertiserapport van dr. Sanders heeft de door de Raad geraadpleegde deskundige de diagnose relapsing remitting multiple sclerose sinds 1991 onderschreven. Dr. Ter Berg is akkoord gegaan met de FML van 31 januari 2005. De deskundige heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat er geen objectiveerbare bevindingen zijn op basis waarvan gesteld dient te worden dat de duurbelasting van appellante verminderd is. Daartoe heeft dr. Ter Berg van belang geacht dat appellante haar werkzaamheden optimaal kan verrichten en dat bij de diagnose multiple sclerose passende moeheid blijkbaar geen rol speelt tijdens haar professionele werkzaamheden, wel met betrekking tot haar gezinsleven in de avonduren. In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijk voor de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
4.4. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 10 februari 2007 een nadere motivering gegeven met betrekking tot de door het CBBS gegeven signaleringen ten teken van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante. Gelet op deze rapportage, in samenhang met de rapportage van de arbeidsdeskundige van 5 september 2005, acht de Raad voldoende toegelicht dat de onder 1.2 genoemde functies in overeenstemming zijn met de voor appellante vastgestelde beperkingen. Uit de gedingstukken, waaronder het expertiserapport van dr. Sanders, kan niet worden afgeleid dat appellante enige beperking ondervindt bij het hanteren van conflicten. In de door dr. Ter Berg onderschreven FML van 31 januari 2005 is daaromtrent ook geen beperking opgenomen. De omstandigheid dat dr. Ter Berg zich heeft afgevraagd hoe appellante zal omgaan met conflicten, acht de Raad ontoereikend om te twijfelen aan de geschiktheid van deze functies.
4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand kunnen blijven.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg, € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 850,- voor het uitgebrachte rapport van
dr. Sanders, derhalve in totaal € 2.138,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 2.138,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en
P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
IJ