ECLI:NL:CRVB:2008:BE9794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2499 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op basis van nationaliteit en woonplaats

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1923 en wonende in België, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat haar aanvraag voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 afwees. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet beschikte over de Nederlandse nationaliteit en niet voldeed aan de eisen van de Wet. In eerdere besluiten was al vastgesteld dat appellante geen vervolging had ondergaan in de zin van de Wet, maar in het bestreden besluit werd erkend dat zij wel vervolging had ondergaan. Desondanks werd de afwijzing gehandhaafd, omdat verweerster van mening was dat appellante niet voldeed aan de nationaliteits- en woonplaatsvereisten.

Tijdens de zitting op 24 juli 2008 zijn zowel appellante als verweerster niet verschenen. De Raad heeft op basis van de beschikbare gegevens en het verhandelde ter zitting geoordeeld dat appellante niet over de Nederlandse nationaliteit beschikte. Dit werd onderbouwd door informatie van de gemeente Aalst en het ministerie van Buitenlandse Zaken. De Raad oordeelde dat verweerster terecht hoge eisen stelde aan de bewijsvoering met betrekking tot nationaliteit, en dat de situatie van een nicht van appellante, die wel de Nederlandse nationaliteit had, niet relevant was voor de beoordeling van appellante's aanvraag.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een hechte verbondenheid van appellante met de Nederlandse samenleving, aangezien zij nooit in Nederland had gewoond en geen bewijs had geleverd dat haar ouders de Nederlandse nationaliteit bezaten. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2008.

Uitspraak

07/2499 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (België) (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 28 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 15 maart 2007, kenmerk BZ 46346, JZ/Z60/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2008. Appellante en verweerster zijn niet verschenen, zoals tevoren was aangekondigd.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1923, heeft in mei 2005 een aanvraag gedaan bij verweerster voor een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wet. Bij besluit van verweerster van 30 maart 2006 is hierop afwijzend beslist, waarbij onder meer is vastgesteld dat zij geen vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet. Bij het bestreden besluit is door verweerster alsnog erkend dat appellante vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet, maar is de afwijzing gehandhaafd op de grond dat appellante niet voldoet aan de eisen met betrekking tot nationaliteit en woonplaats. Van een hechte verbondenheid van appellante met de Nederlandse samenleving achtte verweerster evenmin sprake, zodat ook geen klaarblijkelijke hardheid om de Wet niet toe te passen aanwezig werd geacht.
2. In beroep is namens appellante aangevoerd dat zij is geboren uit Nederlandse ouders en dat haar niet kan worden tegengeworpen dat ze dat niet kan bewijzen, gelet op de omstandigheden waaronder zij en haar familieleden als rondtrekkende woonwagen-bewoners hebben moeten leven. Aangevoerd is verder dat verweerster onvoldoende onderzoek heeft ingesteld en dat ten aanzien van een nicht en haar twee zonen wel is aanvaard dat ze voldoen aan de eisen van de Wet.
3. Verweerster heeft hierop gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Op grond van de in dit geding voorhanden zijnde gegevens staat vast dat appellante is geboren in België, woont in België, de Belgische nationaliteit heeft verkregen door naturalisatie in 2003 en dat haar nationaliteit daarvóór onbepaald was. Een en ander is onder meer gebaseerd op door verweerster bij de gemeente Aalst ingewonnen informatie, het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister en bevestiging door het ministerie van Buitenlandse Zaken.
4.2. De Raad is van oordeel dat verweerster voldoende onderzoek heeft gedaan en op grond van de verkregen gegevens terecht heeft aangenomen dat appellante niet heeft beschikt over de Nederlandse nationaliteit, nu dit uit geen enkel officieel stuk is gebleken. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen stelt verweerster terecht hoge eisen aan de bewijsvoering als het gaat om vaststelling van de nationaliteit (CRvB 27 oktober 2005, LJN AU5538). De beschikbare gegevens met betrekking tot familieleden leiden niet tot een andere conclusie. De nicht van appellante op wiens situatie appellante zich heeft beroepen is in 1940 gehuwd met een Nederlander en in 1990 is in haar geval de Nederlandse status op basis van aannemelijkheid aanvaard. Ten tijde van haar aanvraag had deze nicht de Nederlandse nationaliteit (in elk geval al sinds 1978) en woonde zij in Nederland. Hieraan kan appellante dus geen rechten ontlenen.
4.3. De Raad is verder van oordeel dat verweerster op goede gronden geen klaarblijkelijke hardheid om de Wet ten aanzien van appellante niet toe te passen aanwezig heeft geacht. Verweerster kon en mocht hiertoe laten wegen dat geen sprake is van een hechte en duurzame verbondenheid met de Nederlandse samenleving, nu niet is komen vast te staan dat de ouders van appellante bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit hadden, zij zelf nooit in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit en nooit in Nederland heeft gewoond.
5. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD