ECLI:NL:CRVB:2008:BE9653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van boetenota's wegens schending van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juli 2007. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank had vastgesteld dat de termijn van twee jaar tussen de aankondiging van de boetes en de uitspraak van de rechtbank was overschreden, zonder dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze termijn rechtvaardigden. Hierdoor heeft de rechtbank de boetenota's met 10% gematigd.
In hoger beroep heeft de Raad zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. De Raad bevestigde dat de termijn van twee jaar was overschreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking rechtvaardigden. De keuze van de rechtbank om de zaken gevoegd te behandelen, was geen reden om aan te nemen dat er bijzondere omstandigheden waren. De Raad oordeelde dat de lange duur van de procedure niet gerechtvaardigd kon worden door de proceshouding van de belanghebbende.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en veroordeelde de appellant in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 322,--. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2008.