ECLI:NL:CRVB:2008:BE9539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2566 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten en wettelijke rente over na te betalen kinderbijslag

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. H. Meerman, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de intrekking van een beslissing op bezwaar door de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de verzoeken van appellante om vergoeding van proceskosten en wettelijke rente over na te betalen kinderbijslag. De Svb heeft in april 2008 medegedeeld dat de beslissing op bezwaar van 1 juni 2005 was ingetrokken, waarna appellante haar hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van kosten en rente.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb door de intrekking van de beslissing op bezwaar tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft vervolgens de Svb veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.198,26, inclusief kosten voor rechtsbijstand en reiskosten. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante recht heeft op vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen kinderbijslag, te rekenen vanaf het derde kwartaal van 2004.

De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier A. Badermann, en is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2008. De Raad heeft de Svb veroordeeld tot betaling van de renteschade en de proceskosten aan appellante, waarbij de wettelijke rente wordt berekend op basis van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante zich kan wenden tot de Svb voor vergoeding van het betaalde griffierecht.

Uitspraak

06/2566 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:73a in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Naam appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2006, 05/2107 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Meerman, werkzaam bij Juridisch steunpunt Chronisch zieken en Gehandicapten te Hilversum, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft de Raad bij schrijven van 14 april 2008 medegedeeld dat de beslissing op bezwaar van 1 juni 2005 is ingetrokken.
Bij brief van 15 april 2008 heeft mr. Meerman namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen kinderbijslag.
De Svb heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Svb door de beslissing op bezwaar van 1 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) in te trekken geheel of gedeeltelijk aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen.
Nu het hoger beroep is ingetrokken omdat de Svb aan appellante is tegemoet gekomen, is er in beginsel aanleiding om de Svb met toepassing van de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding van de schade en de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Tussen partijen is niet in geding dat de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente uit hoofde van vertragingsschade in de betaling van de kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2004 toewijsbaar is.
De schade wordt in casu gevormd door de wettelijke rente op voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek, te rekenen vanaf de dag waarop aan appellante de verschuldigde bedragen aan kinderbijslag uiterlijk zouden zijn betaald indien de Svb binnen de daarvoor gestelde termijn ten aanzien van genoemd kwartaal had beslist zoals hij rechtens had behoren te doen.
Aangezien sedert januari 1992 het systeem van de herhaalde, kwartaalsgewijze, aanvraag in de AKW is verlaten en appellante voorafgaande aan het tweede kwartaal van 2004 recht had op kinderbijslag, is in deze nog slechts van belang artikel 18 van de AKW, dat bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank de kinderbijslag betaalt uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat. Een en ander betekent dat aanspraak op rente bestaat over de betaling van de kinderbijslag over de kwartalen in geding vanaf de dag na afloop van een termijn van drie maanden na het einde van het betreffende kwartaal.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten voor rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep overweegt de Raad het volgende.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand, € 173,68 voor verletkosten en € 15,58 voor reiskosten in beroep en € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van psychiater M. Kuper van € 43,--. Dit betekent dat de totale kosten in beroep en in hoger beroep worden begroot op € 1.198,26.
Gelet op het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat appellante zich met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht tot de Svb kan wenden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank tot vergoeding van renteschade als hiervoor is aangegeven, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.198,26, te betalen door de Sociale verzekeringsbank.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A. Badermann.
OA