de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 september 2006, 06/1509 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. Betrokkene is met voorafgaande kennis-geving niet verschenen.
1.1. Bij besluit van 28 september 2005 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 27 november 2005 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 10 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 september 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Ten aanzien van het arbeidskundige gedeelte van de schatting heeft de rechtbank, samengevat, geoordeeld dat met de aanpassingen die appellant heeft aangebracht in het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet alle onvolkomendheden van dat systeem zijn opgeheven die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) heeft geconstateerd. Dit heeft de rechtbank tot de slotsom gebracht dat de onderhavige schatting een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid ontbeert, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, dat besluit voor het overige in stand gelaten alsmede appellant opgedragen, voor zover het bestreden besluit is vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tot slot heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Appellant heeft in zijn aanvullend beroepschrift, verkort weergegeven, aangevoerd dat met de aanpassingen die naar aanleiding van ’s Raads uitspraken van 9 november 2004 aan het CBBS zijn aangebracht, een zodanig niveau van verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bereikt dat die voldoende onderbouwing geeft voor een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij brief van 14 november 2006 heeft appellant een rapport van 14 november 2006 van bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek ingezonden, waarin een aanvullende motivering is gegeven ten aanzien van de geschiktheid van de functies die voor betrokkene zijn geselecteerd. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant verklaard dat de gronden van het hoger beroep over het aangepaste CBBS niet langer worden gehandhaafd, gelet op de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (o.a. LJN: AY9971). De gemachtigde heeft verzocht om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat in het rapport van 14 november 2006 voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt.
4.1. Met verwijzing naar zijn uitspraken van 16 maart 2005, LJN: AT1852, en 23 januari 2008, LJN: BC2880, overweegt de Raad allereerst, ambtshalve, dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en - zo voegt de Raad daaraan thans toe - dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Awb. Zoals de Raad in de uitspraken van 16 maart 2005 en 23 januari 2008, alsook in zijn uitspraak van 28 november 2007, LJN: BB9311, heeft overwogen, betekent dit dat voor gedeeltelijke vernietiging geen plaats is.
4.2. Voorts overweegt de Raad dat het Uwv in genoemd rapport van 14 november 2006 voldoende heeft gemotiveerd waarom de in het kader van de WAO-beoordeling voor betrokkene geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschrijden, zodat deze functies aan de beslissing tot verlaging van de WAO-uitkering ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.3. Dit leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van griffierecht en proces-kosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad is niet gebleken dat betrokkene in hoger beroep proceskosten heeft gemaakt die onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordig-heid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.