[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 oktober 2006, 05/83 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 januari 2007 heeft het Uwv een nader besluit ingezonden, vergezeld van twee rapportages van een bezwaararbeidsdeskundige van 3 en 4 januari 2007.
Bij brief van 26 juni 2008 heeft de gemachtigde van appellant stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2008. Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B. Froentjes.
1.1. Vanaf 9 februari 1998 ontving appellant in verband met whiplashklachten en psychische klachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 oktober 2002 is deze uitkering beëindigd omdat appellant niet langer arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2. Bij brief van 25 november 2002 heeft appellant zich per 22 november 2002 ziek gemeld en op 13 april 2003 heeft hij het Uwv verzocht hem in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering.
1.3. Bij besluit van 25 november 2003 heeft het Uwv appellant met ingang van 20 december 2002, het einde van de verkorte wachttijd, geen WAO-uitkering toegekend.
1.4. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 november 2003 is bij besluit van 20 december 2004, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder het geven van bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 1 oktober 2002 te beëindigen en dat de ziekmelding van appellant per 22 november 2002 niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beëindiging van de uitkering per 1 oktober 2002. De rechtbank heeft voorts de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De arbeidskundige grondslag was echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende deugdelijk gemotiveerd nu niet alle markeringen in de beschrijvingen van de geduide functies van een toelichting waren voorzien.
3. Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. In hoger beroep handhaaft appellant zijn stelling dat zijn ziekmelding moet worden opgevat als een bezwaar tegen de beëindiging van de uitkering per 1 oktober 2002 evenals zijn grief dat hij op de in geding zijnde datum 20 december 2002 niet over duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid beschikte omdat zijn behandelend psychiater hem toen al had verwezen voor opname in een therapeutische gemeenschap te Eelde met aansluitend een dagbehandeling van één jaar. Ten slotte meent appellant dat niet voldoende is gemotiveerd dat de geduide functies geschikt voor hem zijn.
4. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 en 4 januari 2007, op 25 januari 2007 een nieuw besluit op het bezwaar van appellant genomen, waarbij wederom is geweigerd appellant met ingang van 20 december 2002 voor een WAO-uitkering in aanmerking te brengen.
5.1. De Raad stelt vast dat het besluit van 25 januari 2007 niet tegemoet komt aan het beroep van appellant. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 25 januari 2007.
5.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat naar het oordeel van de Raad in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg geen nieuwe gezichtspunten. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak evenals de overwegingen waarop dit oordeel berust en maakt dit oordeel tot het zijne.
5.3. De van de zijde van appellant bij brief van 26 juni 2008 toegezonden brieven brengen in het oordeel van de Raad geen wijziging. De brief van de huisarts van 6 december 2007 heeft evenmin als de brief van de behandelend psychiater van diezelfde datum en de brief van de maatschappelijk werkster van 29 januari 2008 betrekking op de in geding zijnde datum, terwijl de brief van psychiater J.J. ter Veld van 23 mei 2006 door appellant reeds was ingezonden in de procedure in eerste aanleg waarover door de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema in zijn rapport van 28 juni 2006 is gesteld dat de psychiater de diagnose van 19 december 2002, namelijk dat er op dat moment geen sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld, herhaalt.
5.4. Hetgeen in 5.2 en 5.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.1. Met betrekking tot het besluit van 25 januari 2007 overweegt de Raad als volgt.
6.2. Dit besluit berust op dezelfde medische grondslag en dezelfde voor appellant per 20 december 2002 vastgestelde medische beperkingen als het bestreden besluit. Uitgaande van de juistheid van die door het Uwv vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de geschiktheid van de aan het besluit van 25 januari 2007 ten grondslag gelegde functies, die overigens dezelfde zijn als de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, thans in voldoende mate is gemotiveerd. Daarvoor verwijst de Raad naar de zich onder de gedingstukken bevindende rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen, waaronder de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 en 4 januari 2007. Deze laatste rapporten zijn van de zijde van appellant niet meer bestreden.
6.3. Het beroep van appellant tegen het besluit van 25 januari 2007 moet ongegrond worden verklaard.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 januari 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.