[Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 17 juli 2007, 06/683 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 augustus 2008
Namens appellante heeft mr. G. Vos, werkzaam bij Meeuwsen Ten Hopen Belastingadviseurs B.V. te Steenwijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Hierop is namens appellante gereageerd bij brief van 9 november 2007.
Bij brief van 24 juni 2008 heeft mr. Vos, voornoemd, de Raad facturen doen toekomen.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 26 juni 2008, waar partijen - het Uwv na voorafgaand bericht - zich niet hebben laten vertegenwoordigen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 5 april 2006, waarbij de bezwaren van appellante tegen aan haar bij besluiten van 6 en 8 december 2005 opgelegde correctienota’s over de jaren 2000 tot en met 2005 ongegrond zijn verklaard, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv de proceskosten ten bedrage van € 644,-- dient te vergoeden en dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank het Uwv heeft veroordeeld in de door haar gemaakte proceskosten in beroep ten bedrage van € 644,--. Naar haar mening had de rechtbank tot een integrale vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten moeten beslissen, zowel voor wat betreft de door haar gemaakte kosten in bezwaar als voor wat betreft de kosten in beroep. In het verlengde hiervan acht zij ook een veroordeling van het Uwv in de daadwerkelijk gemaakte kosten in hoger beroep aangewezen.
De Raad overweegt met betrekking tot de gemaakte kosten in bezwaar dat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor een veroordeling van het Uwv in deze kosten slechts plaats is, indien daarom in de bezwaarfase is verzocht. De Raad stelt vast dat appellante zodanig verzoek niet heeft gedaan. De Rechtbank heeft dan ook met juistheid de veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante beperkt tot de in beroep gemaakte kosten.
Met betrekking tot laatstgenoemde kosten overweegt de Raad dat appellante in beroep de rechtbank heeft verzocht het Uwv in de kosten te veroordelen, “één en ander op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht”. Appellante heeft niet verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, in het bijzonder heeft zij niet gesteld dat in haar geval er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. Naar het oordeel van de Raad had het op de weg van appellante gelegen om omstandigheden als evenbedoeld in beroep naar voren te brengen. Nu zij dat heeft nagelaten, vermag de Raad niet in te zien waarom de rechtbank niet kon volstaan met een forfaitaire proceskostenveroordeling.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de Raad geen grond aanwezig de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
Dit laatste brengt tevens met zich dat er geen grond is voor een veroordeling van het Uwv in de door appellante in hoger beroep gemaakte proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008.