ECLI:NL:CRVB:2008:BE0063

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6596 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op 4 april 2005, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant op dat moment minder dan 15% was. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond, wat de appellant noopte tot hoger beroep. De appellant stelde dat zijn aanhoudende pijnklachten aanleiding gaven voor een nieuwe operatie en dat hij inmiddels weer volledig arbeidsongeschikt was verklaard door het Uwv. Het Uwv voerde aan dat de appellant na een aanrijding op 1 maart 2006 opnieuw was beoordeeld en dat zijn uitkering per 29 maart 2006 was heropend, wat losstond van de zaak in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische aanknopingspunten waren die erop wezen dat de beperkingen van de appellant onvoldoende waren erkend. De Raad bevestigde dat de appellant, op basis van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, in staat was om de aan hem geduide functies te vervullen. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/6596 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2006, 05/3360 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van der Heijden, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het Uwv een rapport van 6 maart 2007 van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Bij schrijven van 4 april 2007 heeft mr. Van der Heijden zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 4 februari 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 4 april 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de rechtbank zich – kort weergegeven – kon verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de persisterende pijnklachten voor de geraadpleegde medici aanleiding zijn geweest appellant opnieuw te opereren. Tevens is aangevoerd dat appellant inmiddels weer volledig arbeidsongeschikt is bevonden door het Uwv.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift van 7 maart 2007 aangegeven dat appellant op 1 maart 2006 betrokken is geraakt bij een aanrijding en nadien in april 2006 geopereerd is. Naar aanleiding van dit nieuw luxerend moment is appellant vier weken na 1 maart 2006, per 29 maart 2006 voor 80 tot 100% in de WAO geaccepteerd.
4. De Raad merkt allereerst op dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 april 2005 in geding is. De met ingang van 29 maart 2006 heropende uitkering ingevolge de WAO als gevolg van de appellant op 1 maart 2006 overkomen aanrijding staat daar los van.
5.1. Ten aanzien van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van het Uwv in rechte stand kan houden, overweegt de Raad als volgt.
5.2. Al eerder heeft de Raad overwogen dat in artikel 18 van de WAO - voor zover in dit verband van belang - is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring met arbeid gewoonlijk verdienen. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient dit artikel aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeids-ongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten.
5.3. De Raad stelt vast dat appellant is onderzocht door de verzekeringsarts H. Borninkhof. Deze arts heeft in zijn rapport van 14 december 2004 vastgesteld dat appellant beperkingen heeft ten aanzien van zware rugbelasting, zoals lang staan/lopen, frequent bukken/traplopen en zwaar tillen/dragen. Door de spanningsklachten en chronische pijn is appellant licht beperkt ten aanzien van een hoge werkdruk en conflicthantering. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 december 2004. In de ontvangen informatie van de appellant behandelend neurochirurg W.F. Tan heeft de verzekeringsarts geen aanleiding gezien tot aanpassing van de opgestelde FML.
De bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink heeft in zijn rapport van 30 september 2005, aangevuld op 28 oktober 2005, aangegeven geen medische argumenten te zien om af te wijken van het primaire medische oordeel, maar heeft tevens aangegeven dat de FML iets anders dient te worden ingevuld. De FML is op 28 oktober 2005 door de bezwaar-verzekeringsarts aangepast.
5.4. De Raad ziet, met in achtneming van deze rapportages, geen redenen te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv en aan de juistheid van de conclusies ervan, nu niet is gebleken van aanknopingspunten in objectief-medische zin dat de beperkingen van appellant door zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende zijn erkend.
5.5. Met de bij het bestreden besluit ten aanzien van appellant aangenomen belastbaarheid moet appellant in staat worden geacht de aan hem geduide functies te vervullen nu de belasting in die functies, naar de Raad met de rechtbank aanneemt, de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordig-heid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) A.C. Palmboom.
BP