ECLI:NL:CRVB:2008:BD8611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van schuldig nalatigstelling door de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2006. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Vélu, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht had vastgesteld dat de appellant over de jaren 2001 en 2002 schuldig nalatig was in het betalen van de verschuldigde loonheffing en premie volksverzekeringen. De Svb had de appellant voor deze jaren ambtshalve aangeslagen, maar appellant had een deel van de verschuldigde bedragen niet betaald.
Tijdens de zitting op 10 juli 2008 was de appellant niet verschenen, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd. De Raad overwoog dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de ambtshalve aanslagen niet had ontvangen en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen dat hij geen aangifte hoefde te doen en altijd voldoende medewerking had verleend aan de Belastingdienst. De Raad concludeerde dat de appellant schuldig nalatig was op basis van artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen, dat bepaalt dat een premieplichtige schuldig nalatig is indien hij nalaat de verschuldigde premie te betalen, tenzij hij kan aantonen dat er omstandigheden zijn die het niet betalen rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2008.