ECLI:NL:CRVB:2008:BD8610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3745 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van AWW en Marokkaanse wetgeving

In deze zaak heeft appellante, een in Marokko wonende vrouw, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 7 mei 2007 had geoordeeld dat haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering was afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De echtgenoot van appellante was op 21 januari 1996 overleden, maar volgens de Svb was hij ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd onder de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). De Svb stelde dat de echtgenoot van appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering, omdat hij op het moment van overlijden in Marokko woonde en geen Nederlandse uitkering ontving. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven, wat leidde tot het hoger beroep van appellante.

Tijdens de zitting op 10 juli 2008 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P.C.J. van de Nes. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar echtgenoot recht had op een Nederlands ouderdomspensioen op basis van de AOW. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was onder de AWW, omdat hij op het moment van overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland. Bovendien ontving hij geen AOW-pensioen, aangezien hij de vereiste leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt.

De Raad heeft ook vastgesteld dat appellante niet had betwist dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was volgens de Marokkaanse wetgeving. Hierdoor kon ook op basis van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering worden gemaakt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

07/3745 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naaam appellante], wonende te [woonplaats] Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2007, 06/2962 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 24 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is 1966 in Marokko gehuwd met [naam echtgenoot] en woont in Marokko. Haar echtgenoot is volgens appellante van december 1964 tot in augustus 1967 in Nederland werkzaam geweest en is nadien teruggekeerd naar Marokko. De echtgenoot van appellante is op 21 januari 1996 in Marokko overleden. Appellante heeft uiteindelijk in maart 2006 een officiële aanvraag om een nabestaandenuitkering ingediend bij de Svb.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 8 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 28 maart 2006 gehandhaafd, waarbij is geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de toen van kracht zijnde Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Daarbij is overwogen dat ook op grond van artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: het Verdrag) geen recht bestaat op een Nederlandse nabestaandenuitkering, nu niet is gebleken dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden verzekerd was krachtens de Marokkaanse wettelijke regelingen.
2. De rechtbank heeft dit standpunt in de aangevallen uitspraak onderschreven. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot recht had op een Nederlands ouderdompensioen krachtens de AOW.
3.1. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb terecht heeft geoordeeld dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden op 21 januari 1996 niet verzekerd was krachtens de AWW. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
3.2. Ingevolge artikel 7 van de AWW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, was hij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd.
3.3. Voorts was op grond van artikel 8 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, KB 164, zoals dit artikel luidde ten tijde van het overlijden van de echtgenoot van appellante, kort samengevat, ook verzekerd krachtens de volksverzekeringen degene die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van vertrek een bepaalde Nederlandse uitkering, zoals bijvoorbeeld een WAO-uitkering of een ouderdomspensioen krachtens de AOW, ontving ter hoogte van tenminste een nader omschreven bedrag per maand. De Raad stelt vast dat niet is gebleken dat de echtgenoot van appellante in januari 1996 een Nederlandse uitkering ontving. In ieder geval kon hij nog geen AOW-pensioen ontvangen, omdat hij de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt. Dit betekent dat de echtgenoot van appellante op 21 januari 1996 niet meer verzekerd was krachtens de AWW, zodat geen aanspraak kan bestaan op een nabestaandenuitkering krachtens die wet.
3.4. Voorts stelt de Raad vast dat door appellante niet is betwist dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 22 van het Verdrag geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering kan bestaan.
3.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C. de Blaeij.
OA