ECLI:NL:CRVB:2008:BD7458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.M. van de Kerkhof
- H. Bedee
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats bij besluit van 31 augustus 2005, waarbij de uitkering met ingang van 1 november 2005 werd stopgezet. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 2 maart 2006. Appellante ging in beroep bij de rechtbank Rotterdam, die op 28 augustus 2006 het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde, omdat het onvoldoende gemotiveerd was. Het Uwv berustte in deze uitspraak en nam een nieuw besluit op bezwaar, dat wederom het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde.
Appellante ging vervolgens in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 27 mei 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede. De Raad beoordeelde of de medische en arbeidskundige grondslag van de intrekking van de uitkering voldoende was onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts had in haar rapportages de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de medische beperkingen correct waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch haalbaar waren voor appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden.