ECLI:NL:CRVB:2008:BD7406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4546 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-toeslag met terugwerkende kracht en de invloed van echtgenote's inkomsten

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-toeslag van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) met terugwerkende kracht. Appellant had een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen, inclusief een toeslag, omdat zijn echtgenote nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Echter, uit onderzoek van de Svb bleek dat de echtgenote vanaf februari 2002 wel degelijk inkomsten uit arbeid had. Dit leidde tot een herziening van de uitkering per februari 2002, waarbij de Svb het besluit van 16 juli 2004 handhaafde. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep ongegrond verklaarde ten aanzien van de herziening en niet-ontvankelijk verklaarde ten aanzien van de aangekondigde terugvordering.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de inkomsten van zijn echtgenote invloed zouden hebben op zijn aanspraken op de AOW-toeslag. De Raad stelt vast dat de Svb een beleid heeft ontwikkeld voor het herzien van besluiten met terugwerkende kracht, waarbij rekening wordt gehouden met rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft besloten om de toeslag van appellant met terugwerkende kracht te herzien, omdat appellant niet had kunnen vertrouwen op de eerdere toekenning van de toeslag zonder de juiste informatie te verstrekken.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier C. de Blaeij, op 10 juli 2008.

Uitspraak

06/4546 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2006, 05/1738 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 10 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2008, waarbij de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek. Appellant is met kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
1.1. Bij beschikking van 6 maart 2000 is aan appellant per juli 2000 een uitkering toegekend ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), alsmede een toeslag op de AOW ter hoogte van een bedrag van fl.1078,35 bruto per maand en een vakantie-uitkering van fl. 61,35 bruto per maand, omdat zijn echtgenote de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt. De toeslag is per juli 2000 volledig tot uitkering gekomen, aangezien de echtgenote geen inkomsten uit of in verband met arbeid genoot.
1.2. Uit onderzoek van de Svb is gebleken, dat de echtgenote van appellant vanaf februari 2002 wel inkomsten uit arbeid had. Bij beschikking van 16 juli 2004 is de uitkering per februari 2002 herzien. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, waarbij ook bezwaar is gemaakt tegen de aangekondigde terugvordering.
1.3. Bij besluit op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het primaire besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard ten aanzien van de herziening en niet-ontvankelijk ten aanzien van de aangekondigde terugvordering.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De Raad stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de in het besluit van 16 juli 2004 vastgestelde aanspraken van appellant op toeslag ingevolge de AOW vanaf februari 2002 tot en met juni 2004 juist zijn berekend en dat de Svb aan appellant over dat tijdvak te veel toeslag heeft betaald. Tussen partijen is in hoger beroep met name in geschil of de Svb met recht de toeslag van appellant met terugwerkende kracht over dit gehele tijdvak heeft herzien.
3.2. Met betrekking tot de herziening van het recht op toeslag merkt de Raad op dat uit artikel 17, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheids- beginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. De Raad heeft al eerder geoordeeld dat deze beleidsregels niet in strijd komen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, waaronder voornoemde wettelijke bepalingen, het beginsel van de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel.
3.3. De Raad is van oordeel dat het appellant na kennisneming van de toekenning van zijn pensioen redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de inkomsten uit arbeid van zijn echtgenote van invloed zouden kunnen zijn op zijn aanspraken op een toeslag krachtens de AOW en dat hij er niet op mocht vertrouwen dat dit gegeven op andere wijze ter kennis van de Svb zou komen. Op hem rustte de plicht zich ervan te vergewissen dat de Svb bij de vaststelling van de uitkering en toeslag ingevolge de AOW van de juiste gegevens zou uitgaan. Dit betekent dat de Svb op grond van het hiervoor weergegeven beleid terecht besloten heeft niet af te zien van herziening met volledige terugwerkende kracht.
3.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat dit beroep ongegrond verklaard dient te worden.
3.5. De Raad acht tenslotte in het onderhavige geval geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C. de Blaeij.
OA