tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2006, 05/5361 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 12 juni 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 april 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. van Deuzen, werkzaam bij ABVAKABO/FNV. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Kleiweg de Zwaan en M.C. van IJzendoorn, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij brieven van 22 oktober 2004 hebben de vakbonden ABVAKABO/FNV en CNV Publieke Zaak het college geïnformeerd over een te voeren actie bij de repressieve dienst van de brandweer Rotterdam. De aangekondigde actie, ingegeven door het mislukken van het voorjaarsoverleg tussen het kabinet en de vakcentrales, behelsde dat in het tijdvak van woensdag 27 oktober 2004 vanaf 00.00 uur tot en met vrijdag 29 oktober 2004, 24.00 uur (hierna: actieperiode) zal worden gewerkt op basis van het zondagsdienstrooster. Dit hield in dat de werkzaamheden (onder andere deelname aan oefeningen en sporten) zoals opgenomen in het dienstrooster van maandag tot en met vrijdag tussen 08.00 uur en
18.00 uur niet werden uitgevoerd. Doordat de actievoerders wel aanwezig bleven op de brandweerkazerne werd feitelijk bereikt dat de acht werkuren van een 24-uursdienst werden omgezet in wachturen. Eventuele taken van vitaal belang en de paraatheid rond de uitruk werden daarbij overigens gewaarborgd.
1.2. De regionaal commandant van de brandweer Rotterdam heeft op 27 oktober 2004 bij mededeling 55/04 aangegeven dat het werken volgens het zondagsdienstrooster in de actieperiode er toe leidt dat bij (geregistreerde) actievoerders acht werkuren worden omgezet in wachturen en dat, aangezien voor wachturen een bezoldigingsgrondslag van 50% geldt, een dienovereenkomstige korting van vier uur op de bezoldiging zal worden toegepast. Voorts is meegedeeld dat dit een en ander niet geldt voor (geregistreerde) werkwilligen.
1.3. Appellant, die bij de repressieve dienst van de brandweer Rotterdam werkzaam is, heeft zich gedurende de actieperiode niet als werkwillige laten registreren en heeft in die periode één 24-uursdienst volgens het zondagsdienstrooster gedraaid.
1.4. Bij besluit van 16 november 2004 heeft het college, conform hetgeen in de mededeling 55/04 is aangegeven, een inhouding op appellants bezoldiging toegepast die overeenkomt met de bezoldiging voor vier uren.
1.5. De door appellant tegen het besluit van 16 november 2004 gemaakte bezwaren zijn door het college bij besluit van 28 september 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, de inhouding op de bezoldiging in lijn is met de circulaire 1991/35 van 25 september 1991 (gedragslijn bij collectieve acties).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1.1. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat appellant tijdens de bewuste 24-uursdienst in de actieperiode niet heeft deelgenomen aan sport- en andere oefeningen, hoewel hij op grond van het toepasselijke dienstrooster daartoe gedurende acht uren (“gewone” werktijd) wel gehouden was. Daarmee staat vast dat appellant opzettelijk en in strijd met zijn verplichtingen heeft nagelaten (een deel van) zijn betrekking te vervullen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat artikel 22, tweede lid, van het Ambtenaren-reglement Rotterdam (AR) onder die omstandigheden een toereikende grondslag bood voor het toepassen van een korting op appellants bezoldiging.
3.1.2. Voor zover bij appellant onvoldoende duidelijkheid heeft bestaan over deze juridische grondslag van het bestreden besluit, is de Raad van oordeel dat in de loop van de procedure bij de rechtbank voldoende duidelijkheid daaromtrent is ontstaan en appellant voorts in de gelegenheid is geweest zich daaromtrent uit te laten. Nu de niet-vermelding van de juridische grondslag in het bestreden besluit geen gevolgen heeft gehad voor de inhoudelijke beoordeling van dat besluit en appellant daardoor niet in zijn belangen is geschaad, heeft de rechtbank het als een schending van een vormvoorschrift te begrijpen verzuim van het college met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogen passeren.
3.2.1. Voor de berekening van de korting heeft het college aansluiting gezocht bij de Verordening rechtstoestand brandweerpersoneel (hierna: verordening), volgens welke 24-uursdiensten worden verricht die normaalgesproken bestaan uit acht werkuren en 16 rust- en wachturen. Tijdens de werkuren vinden opleidingen en oefeningen plaats, wordt gesport, worden corveewerkzaamheden verricht en wordt het (uitruk)materiaal onderhouden, gereedgemaakt en gecontroleerd. De stelling van het college dat uit de tekst en het stelsel van de verordening volgt dat rust- en wachturen wat betreft de vergoeding half zo zwaar worden gewaardeerd als werkuren, kan de Raad niet voor onjuist of onredelijk houden.
3.2.2. De vraag of werkroosters 54 dan wel slechts 48 uur mogen beslaan, is in deze procedure niet aan de orde. Voor zover hier van belang heeft appellant de 54-uursroosters altijd geaccepteerd.
3.3. Anders dan appellant kan de Raad voorts, mede gezien de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 11 januari 2007, C-437/05 (Vorel) aangebrachte nuancering op de arresten C-303/98 (Simap) en C-151/02 (Jaeger), erop neerkomende dat aanwezigheidsdiensten (wachturen) en de tijd dat daadwerkelijke arbeid wordt verricht verschillend mogen worden beloond, de toekenning van verschillende vergoedingswaarden aan werkuren enerzijds en rust- en wachturen anderzijds, niet in strijd met de Europese richtlijnen 93/104/EG en 2003/88/EG achten.
3.4. Evenals de rechtbank ziet de Raad in het toepassen van een voor elke actievoerder gelijke korting op de bezoldiging onder de gegeven omstandigheden geen strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel. De Raad onderschrijft in grote lijnen de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht. Hetgeen door appellant is aangevoerd, wijst niet op het bestaan van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college in appellants individuele geval niet onverkort aan de toegepaste korting had mogen vasthouden.
3.5. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding te oordelen dat onder de gegeven omstandigheden de toegepaste korting op appellants bezoldiging wegens niet tijdige aankondiging in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dienaangaande. Voorts neemt de Raad in aanmerking dat de aankondiging van de actie door de vakbonden zeer kort te voren heeft plaatsgevonden, en al eerder, namelijk bij de circulaire 1991-35, zoals bevestigd en nader uitgewerkt in de circulaire 2004/14 van 21 september 2004, als algemene regel is gesteld, dat degenen die staken en geen verlof opnemen, over de niet gewerkte tijd geen bezoldiging ontvangen. Hierbij past dat ingeval van het niet verrichten van verplichte diensten een korting op de bezoldiging wordt aangebracht.
4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en R. Kooper en O.J.D.M.L. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2008.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.