ECLI:NL:CRVB:2008:BD6378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4983 WAO en 06/5314 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens onvoldoende deugdelijk gemotiveerde schatting van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die zich per 1 april 2001 ziek had gemeld vanwege psychische klachten. Na een onderzoek door de verzekeringsarts G. Hoogsteen, werd vastgesteld dat betrokkene beperkingen ondervond door stressgerelateerde klachten en chronische schouder- en rugklachten. Het Uwv trok de WAO-uitkering per 6 oktober 2005 in, maar de rechtbank Breda onderschreef de medische grondslag van dit besluit. Betrokkene ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar stressklachten voortkwamen uit sociale omstandigheden en dat er geen aanleiding was voor een psychiatrische expertise. Het Uwv verdedigde de aangevallen uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid niet voldoende deugdelijk was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet in overeenstemming waren met de vastgestelde beperkingen van betrokkene. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor het arbeidskundige gedeelte en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die op € 966,- werden begroot.

Uitspraak

06/4983 WAO en 06/5314 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 augustus 2006, 06/675 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 25 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Beide partijen, namens betrokkene mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hebben hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2008. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door P.C. Luiks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is gedurende 20 uur per week werkzaam geweest als helpende in de zorg. Per 1 april 2001 heeft zij zich in verband met psychische klachten ziek gemeld. Na afloop van de wachttijd van 52 weken heeft het Uwv aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 17 juni 2005 is betrokkene onderzocht door de verzekeringsarts G. Hoogsteen. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat betrokkene beperkingen ondervindt ten gevolge van stressgerelateerde klachten alsmede van chronische aspecifieke schouder- en rugklachten. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na onderzoek is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat betrokkene met inachtneming van haar beperkingen in staat is een aantal functies te vervullen waarmee zij een zodanig inkomen kan verwerven dat er geen sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit. Bij besluit van 5 augustus 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van betrokkene per 6 oktober 2005 ingetrokken.
1.2. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 augustus 2005. Naar de mening van betrokkene is bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening gehouden met haar lichamelijke klachten, waarvan met name de rug- en schouderklachten op de voorgrond staan. Voorts is aangevoerd dat betrokkene veel moeite heeft om met stresssituaties om te gaan. Bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn heeft in de aangevoerde bezwaren geen reden gezien voor een psychiatrische expertise, zoals betrokkene heeft verzocht. Voorts heeft deze arts geen aanleiding gevonden om de medische grondslag van het besluit van 5 augustus 2005 te herzien. Na een heroverweging van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om op arbeidskundige gronden tot een andere beoordeling te komen. Overeenkomstig deze bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 9 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 augustus 2005 ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft betrokkene, naast hetgeen zij in bezwaar al naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat zij meer beperkt is dan in de FML is weergegeven. Ten gevolge van pijnklachten van haar rug en schouder ondervindt zij bij alledaagse handelingen, zoals het vasthouden van de hoorn van de telefoon, stofzuigen en het bed opmaken, beperkingen. De psychische klachten brengen mee dat betrokkene veel vergeet, haar concentratie sterk is afgenomen en dat zij veel huilbuien heeft.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Voor het overige heeft de rechtbank overwogen dat de onderhavige schatting met toepassing van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem heeft plaatsgevonden. Onder verwijzing naar een aantal uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN: AR4716 e.v.), waarin de Raad heeft geoordeeld over dit systeem, en haar uitspraak van 3 januari 2006 (LJN: AU9030) is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de onderhavige schatting een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid ontbeert. Om die reden heeft de rechtbank het beroep tegen het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.1. In hoger beroep heeft betrokkene zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de stressklachten van betrokkene hun oorsprong vinden in haar moeilijke sociale omstandigheden en daarom geen arbeidsongeschiktheid opleveren. Naar de mening van betrokkene heeft de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen aanleiding gezien voor een psychiatrische expertise. Voorts heeft betrokkene verwezen naar de gronden die zij eerder naar voren heeft gebracht.
4.2. Het Uwv heeft zich, zoals nader toegelicht ter zitting van de Raad, in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak niet houdbaar is omdat de rechtbank uitsluitend het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit heeft vernietigd. In dit verband is verwezen naar de uitspraken van de Raad van 4 januari 2008 (LJN: BC2201) en van 22 februari 2008 (LJN: BC4826). Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de volledige motivering van de geschiktheid van de geselecteerde functies in hoger beroep is gegeven en heeft de Raad verzocht het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen ervan geheel in stand te laten.
5.1. Met verwijzing naar zijn uitspraken van 16 maart 2005, LJN: AT1852, en 23 januari 2008, LJN: BC2880, overweegt de Raad allereerst dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en - zo voegt de Raad daaraan thans toe - dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals de Raad in de uitspraken van 16 maart 2005 en 23 januari 2008, alsook in zijn uitspraak van 28 november 2007, LJN: BB9311, heeft overwogen, betekent dit dat voor gedeeltelijke vernietiging geen plaats is.
5.2. Naar het oordeel van de Raad hebben de artsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de psychische en lichamelijke gesteldheid van betrokkene en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Verzekeringsarts Hoogsteen heeft betrokkene lichamelijk onderzocht en zich tevens een oordeel gevormd over haar psychische gesteldheid. De verzekeringsarts heeft de rug- en linkerschouderklachten van betrokkene erkend en daarvoor beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgenomen. In verband met de spanningsklachten van betrokkene zijn in de FML in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) een aantal beperkingen opgenomen. De bevindingen van bezwaarverzekeringsarts Klijn, die de op 4 januari 2006 gehouden hoorzitting heeft bijgewoond, kwamen overeen met die van de verzekeringsarts en hij heeft de in de FML opgenomen beperkingen onderschreven. In de omstandigheid dat betrokkene door haar huisarts is verwezen naar het maatschappelijk werk en niet naar een psychiater heeft de bezwaarverzekeringsarts een bevestiging gevonden voor de opvatting dat betrokkene spanningsklachten ervaart als gevolg van haar moeilijke psychosociale omstandigheden. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen ook zonder een psychiatrische expertise zich een oordeel kunnen vormen omtrent de psychische gesteldheid van betrokkene. De Raad is niet gebleken dat met de beperkingen die zijn opgenomen in de FML de belastbaarheid van betrokkene is overschat. Daarbij tekent de Raad aan dat betrokkene haar standpunt niet heeft onderbouwd met medische gegevens.
5.3. De Raad is evenwel van oordeel dat niet voldoende deugdelijk is gemotiveerd dat de aan de onderhavige schatting ten grondslag liggende functies in overeenstemming zijn met de voor betrokkene vastgestelde beperkingen. Blijkens het resultaat functiebeoordeling is inherent aan de functie van monteur, behorende tot de SBC-code 111180 (productiemedewerker industrie), dat circa drie keer per dag een blad schakelaars met een gewicht van circa 10 kg op een kar wordt geplaatst. In de FML is opgenomen dat betrokkene maximaal 5 kg mag tillen. In de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Limbeek, mede ondertekend door bezwaarverzekeringsarts Klijn, van 6 maart 2008 is overwogen dat deze overschrijding van de belastbaarheid acceptabel is omdat de handeling slechts incidenteel voorkomt, betrokkene een collega kan verzoeken deze handeling te verrichten en zij tevens minder schakelaars op het blad kan plaatsen zodat het gewicht van 5 kg niet wordt overschreden. De Raad acht deze toelichting ontoereikend. De Raad gaat uit van de belasting van de functie zoals weergegeven in het resultaat functiebelasting en derhalve dat de monteur circa drie keer per dag een gewicht van 10 kg moet tillen. Gelet op het in de FML weergegeven maximum van 5 kg is niet van belang dat de onderhavige overschrijding slechts enkele keren per dag zich voordoet. Voorts is het naar het oordeel van de Raad speculatief om te veronderstellen dat de betreffende handeling kan worden overgelaten aan een collega of dat kan worden volstaan met het plaatsen van een blad met circa de helft van het aantal schakelaars om zodoende het gewicht te beperken tot de maximaal toegestane belasting van 5 kg. Uit de beschrijving van de functie kan niet worden afgeleid of dit past in het productieproces, terwijl de bezwaararbeidsdeskundige kennelijk niet is nagegaan, eventueel na raadpleging van een arbeidskundig analist, of deze belasting in de betreffende functie op genoemde wijzen daadwerkelijk kan worden voorkomen dan wel kan worden gereduceerd tot 5 kg.
5.4. Voorts kennen de functie van monteur en de functie van bestucker (eveneens behorende tot de SBC-code 111180) alsmede de functie van gordijnennaaister, behorende tot de SBC-code 272043 (productiemedewerker textiel, geen kleding), een belasting op het onderdeel boven schouderhoogte actief zijn, waarvan niet is gemotiveerd dat die in overeenstemming is met de beperkingen van betrokkene. Rubriek 5 (statische houdingen), onderdeel 7 (boven schouderhoogte actief zijn) van de FML vermeldt bij wijze van toelichting van de verzekeringsarts: “met links slechts kortdurend boven de
90-100 graden, daaronder enkele minuten aaneengesloten toelaatbaar, rechts geen probleem.” Bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet heeft daaromtrent in de rapportage van 20 februari 2007 genoteerd dat betrokkene niet beperkt is ten aanzien van kortdurend actief zijn boven schouderhoogte en dat de functies op dit punt derhalve evident geschikt zijn. De Raad stelt evenwel vast dat betrokkene op dit punt wel beperkt is en het derhalve niet evident is dat in de genoemde functies de belastbaarheid van betrokkene niet wordt overschreden.
6. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet voorzien is van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit alles leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat het Uwv met inachtneming van ’s Raads uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene neemt.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
RB