ECLI:NL:CRVB:2008:BD6167
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en verzoek om proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Nijland, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 november 2004. In de loop van de procedure heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) meegedeeld dat er geen terug te vorderen bedragen meer resteren met betrekking tot de appellant. Op 8 januari 2008 heeft de advocaat van de appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep is gedaan op basis van de mededeling van het Uwv, maar dat het Uwv niet geheel of gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant. De Raad heeft daarbij artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, dat bepaalt dat een bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen.
De Raad concludeert dat het Uwv niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant, aangezien het hoger beroep zich richtte tegen de ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank. De mededeling van het Uwv dat er geen terug te vorderen bedragen meer zijn, is niet voldoende om te spreken van een tegemoetkomen in de zin van de Awb. Daarom heeft de Raad het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier.