ECLI:NL:CRVB:2008:BD4005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4320 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, weduwe van een vervolgde, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij een terugvordering van een teveel uitbetaald bedrag over het jaar 2005 werd geëist. De appellante ontving een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. In de berekeningsbeslissing van 31 oktober 2006 werd vastgesteld dat appellante € 1.674,32 teveel had ontvangen. Appellante was van mening dat zij op basis van e-mailcorrespondentie met verweerster het vertrouwen had gekregen dat er geen terugvordering zou plaatsvinden.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 juni 2008 uitspraak gedaan. De Raad overwoog dat de administratieve uitwerking van een beschikking van verweerster een voorlopig karakter heeft en dat bij definitieve vaststelling van de uitkering, terugvordering van teveel betaalde bedragen verplicht is. De Raad concludeerde dat de terugvordering niet kon worden voorkomen door de e-mailcorrespondentie, omdat het teveel betaalde bedrag niet het gevolg was van koersverschillen, maar van hogere pensioeninkomsten die verweerster niet kende bij de voorlopige berekening.

Uiteindelijk werd het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat er geen termen waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden, in aanwezigheid van griffier M. van Berlo.

Uitspraak

07/4320 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 5 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 13 april 2007, onderwerp BZ 46806, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2008. Aldaar is appellante niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is als weduwe van een vervolgde uitkeringsgerechtigd in de zin van de Wet. Bij berekeningsbeslissing van 31 oktober 2006, zoals nader toegelicht bij schrijven van 23 oktober 2006, is onder meer de aan appellante toekomende periodieke uitkering over 2005 definitief vastgesteld. Daarbij is vastgesteld dat aan appellante over het jaar 2005 een bedrag van € 1.674,32 teveel is uitbetaald, welk bedrag van haar wordt gevorderd. Een door appellante gemaakt bezwaar heeft verweerster bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellante kan zich met de terugvordering van het teveel aan haar uitbetaalde bedrag niet verenigen. Zij heeft in dit verband gewezen op e-mailcorrespondentie tussen haar en verweerster die naar haar opvatting haar het vertrouwen heeft gegeven dat over het jaar 2005 niets van haar zou worden teruggevorderd.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. In artikel 59a, eerste en tweede lid, van de Wet, is bepaald dat de administratieve uitwerking van een beschikking van verweerster een voorlopig karakter draagt en dat deze in het kalenderjaar volgend op het jaar waarin die berekeningsbeschikking is afgegeven definitief wordt vastgesteld. Hetgeen na definitieve vaststelling blijkt teveel te zijn uitbetaald, dient te worden teruggevorderd.
3.2. De Raad stelt vast dat de definitieve vaststelling van de aan appellante over het jaar 2005 toekomende uitkering overeenkomstig deze bepalingen heeft plaatsgevonden. Nu uit die vaststelling is gebleken dat aan appellante teveel is uitbetaald, is daarmee voor verweerster de verplichting ontstaan tot terugvordering van het teveel betaalde over te gaan.
3.3. Het tussen partijen bestaande geschil spitst zich toe op de vraag of op grond van de hiervoor genoemde e-mailcorrespondentie terugvordering van het over 2005 teveel betaalde voor verweerster geen rechtsplicht meer is.
3.4. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
3.5. Naar uit de stukken blijkt, heeft appellante op 21 november 2005 aan verweerster per e-mail de vraag voorgelegd of zij het bedrag aan Wuv-uitkering van haar bankrekening kan halen. Hierbij is gewezen op hetgeen haar eerder was overkomen toen zij in verband met koersverschillen werd geconfronteerd met een terugvordering. Hierop is van de zijde van verweerster gereageerd met een op 24 november 2005 en nogmaals op 11 april 2006 toegezonden bericht dat appellante de bedragen van haar Wuv-uitkering van haar rekening kon halen. Hierbij is vermeld dat bij definitieve berekening over het jaar 2004 een nabetaling is gevolgd en dat de uitkering over 2005 pas definitief zal worden berekend na ontvangst van de inlichtingenformulieren over dat jaar.
3.6. De Raad leest in laatstgenoemd schrijven van verweerster een toezegging om van terugvordering af te zien, wanneer het aan appellante teveel betaalde bedrag zou zijn veroorzaakt door koersverschillen tussen de Euro en de Reaal. Uit de gedingstukken en het behandelde ter zitting blijkt evenwel dat het teveel betaalde met name is veroorzaakt doordat aan appellante aanzienlijk hogere bedragen zijn uitgekeerd ter zake van een Philips bedrijfspensioen alsmede ter zake van een Braziliaans overheidspensioen. Verweerster was eerder niet op de hoogte van deze hogere pensioeninkomsten van appellante en heeft daarmee bij de voorlopige berekening van haar uitkering geen rekening kunnen houden. Onder deze omstandigheden acht de Raad verweerster niet ontslagen van haar verplichting de over 2005 teveel betaalde uitkering van appellante terug te vorderen.
4. Dit betekent dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD
25.05