ECLI:NL:CRVB:2008:BD3964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-900 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van psychische klachten in relatie tot invaliditeit onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2008 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een in de Verenigde Staten wonende man, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 16 november 2006, waarin zijn aanvraag voor een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 was afgewezen. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat appellant ten tijde van zijn werkbeëindiging in 1986 vanwege psychische klachten was afgekeurd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant eerder zelf had aangegeven dat zijn werkbeëindiging te maken had met een gebrek aan werk en niet met psychische klachten. De beschikbare psychiatrische verklaringen over zijn huidige psychische gezondheidstoestand, die retrospectief zijn, zijn door de Raad niet als doorslaggevend beschouwd. De Raad concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit, en dat verweerster terecht de ingangsdatum van de periodieke uitkering op 1 april 2005 heeft vastgesteld. De Raad heeft ook geen termen gezien om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

07/900 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], U.S.A. (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 5 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 16 november 2006, onderwerp BZ 45994 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2008. Voor appellant is daar verschenen mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 26 maart 2004, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 september 2004, heeft verweerster appellant (geboren in 1933) ingevolge zijn aanvraag van juli 2003 erkend als vervolgde in de zin van de Wet, maar hem de gevraagde periodieke uitkering en voorzieningen ingevolge de Wet geweigerd op de grond dat bij hem geen ziekten of gebreken zijn vastgesteld waarvan kan worden aangenomen dat deze in verband staan met de vervolging. In het bijzonder is overwogen dat de door appellant gemelde rugklachten berusten op een degeneratieve aandoening van de rugwervels, terwijl zijn beenklachten voortkomen uit de rugklachten.
Bij uitspraak van heden, nr. 04/6150 WUV, heeft de Raad het door appellant tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.2. In april 2005 heeft appellant zich wederom gewend tot verweerster met een aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering en voorzieningen ingevolge de Wet. Hierbij is aangevoerd dat hij ook psychische klachten heeft tengevolge van de vervolging.
Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft verweerster deze aanvraag gehonoreerd en aan appellant ingaande 1 april 2005 een periodieke uitkering en enkele voorzieningen toegekend. In dit verband heeft verweerster aanvaard dat inmiddels bij appellant sprake is van aan zijn vervolging toe te schrijven psychische klachten welke hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten.
1.3. In bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2005 is namens appellant vooral aangevoerd, samengevat, dat de thans aanvaarde psychische klachten al veel eerder tot invalidering in de zin van de Wet hebben geleid. Hiertoe heeft appellant in het bijzonder aangevoerd dat zijn psychische klachten ertoe hebben bijgedragen dat hij in 1986 zijn werk als program manager bij het bedrijf Koll Morgen Corporation, waar hij toen al twintig jaren werkzaam was, heeft moeten opgeven, waarna hij nooit meer volwaardig heeft gefunctioneerd. Om die reden had verweerster de grondslag van zijn periodieke uitkering naar de verdiensten uit een hiermee vergelijkbaar beroep dienen vast te stellen. Voorts is aangevoerd dat de ingangsdatum van de periodieke uitkering en de voorzieningen gekoppeld had moeten worden aan de datum van zijn eerdere aanvraag van juli 2003, nu verweerster toen ten onrechte zijn psychische klachten niet in de beoordeling heeft betrokken.
Dit bezwaar heeft verweerster bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is in aanmerking genomen dat niet uit medische gegevens kan blijken dat appellant zijn werkzaamheden als program manager in 1986 moest beëindigen vanwege zijn psychische klachten. Verweerster heeft voorts geen aanleiding gezien om een eerdere ingangsdatum van de periodieke uitkering en de voorzieningen vast te stellen.
2. In dit geding staat ter beantwoording de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. In de eerste plaats verwijst de Raad naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van heden in het geding tussen partijen nr. 04/6150 WUV. Bij deze uitspraak heeft de Raad onder meer niet onrechtmatig geoordeeld dat verweerster toen niet ook een onderzoek had ingesteld naar eventuele psychische klachten van appellant.
Dit brengt mee dat verweerster, gelet op artikel 34, eerste lid onder a, van de Wet, bij het nu bestreden besluit de ingangsdatum van de periodieke uitkering en de voorzieningen terecht heeft gehandhaafd op 1 april 2005.
2.2. Verder kan ook de Raad niet anders dan vaststellen dat niet uit enig medisch gegeven blijkt dat appellant ten tijde van zijn werkbeëindiging in 1986 vanwege psychische klachten was afgekeurd voor zijn beroep dan wel van omstandigheden waaruit valt af te leiden dat voor een zodanige afkeuring een reële dreiging bestond, zoals veelvuldig ziekteverzuim of een doktersadvies om te stoppen. Appellant heeft voorts eerder zelf aangegeven dat sprake was van gebrek aan werk. Onder deze omstandigheden komt aan de in thans beschikbaar gekomen psychiatrische verklaringen over de huidige psychische gezondheidstoestand van appellant - die zich daarvoor nooit onder medische behandeling heeft gesteld - opgenomen retrospectieve beschouwingen, noch aan de ingebrachte verklaring van 3 juni 2006 van zijn toenmalige supervisor bij Koll Morgen overwegende betekenis toe.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het beroep van appellant ongegrond wordt verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD
24.05