[appellant] (hierna: appellant),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop (hierna: college)
Datum uitspraak: 5 juni 2008
Appellant heeft beroep laten instellen tegen het besluit van 17 december 2007, kenmerk 07.0015753, van het college.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008. Aldaar is appellant in persoon verschenen met bijstand van mr. F.W.C. van Geel, werkzaam bij Van Geel Consultancy Scheulder BV. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Wille, advocaat te Alphen a/d Rijn en door R.R. Stilting, werkzaam bij de gemeente Nieuwkoop.
1.1. Appellant is gedurende vier jaren wethouder van de gemeente Nieuwkoop geweest. In aansluiting op zijn wethouderschap is hem ingaande 19 april 2002 een recht op uitkering toegekend op grond van artikel 131, eerste lid, van de Algemene wet politieke ambtsdragers (hierna: APPA).
1.2. Deze Raad heeft op 5 januari 2006 uitspraak gedaan, onder nummers 04/7287 APPA en 04/7334 APPA, in een tussen partijen bestaand geschil over de vraag of en zo ja op welke wijze de door appellant verworven inkomsten met zijn uitkering ingevolge de APPA dienen te worden verrekend. De Raad heeft onder gegrondverklaring van het door appellant ingediende beroep het in het geding met nummer 04/7334 APPA bestreden besluit van het college van 25 november 2003 vernietigd. In de uitspraak van de Raad is aangegeven dat in het geval van appellant 31 december 2001 als peildatum heeft te gelden en dat in aanmerking dient te worden genomen dat appellant destijds naar een deeltijdfunctie van 55 % werd bezoldigd. Blijkens deze uitspraak betekent dit concreet dat de som van appellants maandinkomsten in december 2001 (wethouderswedde en ambtelijk inkomen van de gemeente ’s Graveland, beide inclusief vakantietoeslag) dient te worden vergeleken met de som van zijn tot een maandinkomen herrekende inkomsten in april 2002 (APPA-uitkering van 80% van de laatstgenoten wedde en salaris van TMOP, beide inclusief vakantietoeslag, alsmede inkomsten van de gemeente Wijdemeren). Het verschil (de verhoging van de inkomsten) dient vervolgens te worden opgeteld bij de APPA-uitkering van 80% van de laatstgenoten wedde, waarna de grondslag van de uitkering (de laatst genoten wedde) daarop in mindering dient te worden gebracht. Voorts is aangegeven dat de APPA-uitkering van appellant van 80% dient te worden verminderd met dit resultaat.
2. Het college heeft bij het thans bestreden besluit uitvoering gegeven aan deze uitspraak en gebruik makend van gegevens die zijn ontvangen van (vroegere) werkgevers van appellant de hoogte van de hem over de periode 19 april 2002 tot en met 24 april 2006 toekomende APPA-uitkering berekend. Daarbij is vastgesteld dat appellant een bedrag van € 61.957,- bruto teveel aan uitkering heeft ontvangen, welk bedrag hij netto ( € 29.351,68) aan de gemeente Nieuwkoop dient terug te betalen.
3.1. De Raad heeft in dit geding te beoordelen of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de hiervoor genoemde uitspraak. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.2. Naar uit de gedingstukken en het behandelde ter zitting blijkt, heeft het college de door de Raad in zijn hiervoor genoemde uitspraak aangegeven berekeningswijze nauwkeurig gevolgd. De Raad moet dan ook vaststellen dat het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan deze uitspraak.
3.3. Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft tegen de gevolgde berekeningswijze en de verkregen uitkomst grieven ingebracht.
3.4. Hetgeen door appellant is aangevoerd, komt, naar de Raad moet vaststellen, grotendeels voort uit onvrede met de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad. Appellant heeft eerder met een beroep op artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 17 van de Beroepswet van deze uitspraak herziening verzocht, welk verzoek door de Raad bij uitspraak van 2 november 2006 is afgewezen. Daarbij is overwogen dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren of een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Ook in het thans aan de orde zijnde geschil kan deze eerdere uitspraak geen onderwerp van discussie meer zijn en dient hetgeen daarin is overwogen voor partijen uitgangspunt te zijn.
3.5. Door appellant is met name geopponeerd tegen het feit dat het college bij het bestreden besluit het gebruteerde equivalent in euro’s van de aan appellant door de gemeente Wijdemeren toegekende eenmalige uitkering van fl. 80.000,-, alsmede de door de werkgever afgedragen pensioenpremies, waaronder FPU-premies, bij de berekening niet buiten beschouwing heeft gelaten. In dit verband verwijst de Raad naar hetgeen in zijn hiervoor genoemde uitspraak op pagina 6 is overwogen. Daar heeft de Raad nadrukkelijk aangegeven dat niet alleen deze eenmalige uitkering maar ook de door de gemeente Wijdemeren betaalde pensioen- en ziektekostenpremies deel uitmaken van de te verrekenen inkomsten. Het college heeft mitsdien op goede gronden deze inkomsten-bestanddelen niet buiten beschouwing gelaten bij de berekening van appellants inkomsten. Dat appellant op dit punt een andersluidende opvatting over deze inkomsten-bestanddelen heeft, zoals ook reeds bij het eerdere geding naar voren is gebracht, doet niet af aan het feit dat de lezing van het college op dit punt de juiste is.
3.6. Appellant heeft voorts nog grieven aangevoerd tegen de voor hem gehanteerde deeltijdnorm van 55%. De Raad kan in dit verband slechts verwijzen naar hetgeen hiervoor onder 1.2 is weergegeven met betrekking tot wat in zijn eerdere uitspraak is bepaald over de voor appellant geldende deeltijdnorm van 55%, aangezien hij als wethouder werd bezoldigd naar een deeltijdfunctie van 55% en niet naar de later ingevoerde deeltijdnorm van 75%.
3.7. Appellant heeft ten slotte aangegeven dat de door het college uitgevoerde berekening bij gebrek aan kennis over de daaraan ten grondslag gelegde gegevens voor hem niet inzichtelijk is. Op dit punt overweegt de Raad dat hem ter zitting is gebleken dat door het college aan appellant bij verschillende gelegenheden deze gegevens ter beschikking zijn gesteld en dat appellant de desbetreffende gegevens al enige maanden in zijn bezit heeft. Daarmee is de basis van het thans bestreden besluit naar het oordeel van de Raad voor appellant voldoende inzichtelijk geworden.
3.8. Hetgeen appellant overigens nog heeft aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.