[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2006, 05/4094 en 06/1652 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 mei 2008
Namens appellant heeft mr. J. Nijssen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 maart 2008 heeft mr. I.J. Blekman, advocaat te Utrecht, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Bij brief van 28 maart 2008 heeft mr. Blekman, voornoemd, een aanvulling gegeven op de gronden van het hoger beroep.
De bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons heeft hierop namens het Uwv gereageerd in zijn rapportage van 4 april 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2008. Voor appellant is verschenen mr. I.J. Blekman, voornoemd, en namens het Uwv is verschenen E.C. van der Meer.
1. Nadat appellant in december 2002 wegens pijnklachten na een auto-ongeval was uitgevallen voor zijn werkzaamheden als machinaal houtbewerker is hij bij besluit van 26 mei 2004 met ingang van 11 december 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij besluit van 22 februari 2005 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 mei 2004 ongegrond verklaard.
2.1. Hangende het beroep bij de rechtbank heeft het Uwv op 20 maart 2006 een nieuw besluit, hierna: bestreden besluit, genomen. Met ingang van 11 december 2003 wordt de WAO-uitkering van appellant gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 22 februari 2005 niet-ontvankelijk, en het beroep tegen het besluit van 20 maart 2006 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen stellen achter de bij de schatting als voor appellant passende arbeidsmogelijkheden in aanmerking genomen functies.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende is onderzocht in hoeverre de psychische component een rol speelt bij zijn klachtenpatroon en dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan zijn standpunt dat hij volledig ADL-afhankelijk is en derhalve geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
Voorts is gewezen op de discrepantie tussen wat appellant aan klachten ervaart en de door de verzekeringsarts vastgestelde objectieve belastbaarheid. Gelet op deze discrepantie acht appellant het aangewezen om een deskundige te benoemen die nader onderzoek dient te doen naar zijn psychische en sociale beperkingen voor het verrichten van arbeid.
5. De Raad heeft in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad acht het medisch onderzoek zorgvuldig en wijst in dit verband op de rapportage van verzekeringsarts J.T. Bouma van 23 april 2004 die (ook) een psychisch onderzoek heeft verricht, alsmede op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg van 30 november 2004 die ondermeer informatie van psychiater I. van der Steenstraten d.d. 26 juli 2004 bij de heroverweging heeft betrokken. Appellant heeft geen objectief medische gegevens in geding gebracht die zijn opvatting dat - in het bijzonder - zijn psychische beperkingen zijn onderschat ondersteunen. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
5.1. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in staat geacht moet worden tot het verrichten van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van controleur/tester (SBC-code 267060), productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172) en meteropnemer (SBC-code 315181).
7. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
8. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008.