ECLI:NL:CRVB:2008:BD3745
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Weigering van periodieke uitkering aan burger-oorlogsslachtoffer op basis van invaliditeit en inkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2008 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had op 17 januari 2005 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en een toeslag op basis van zijn oorlogsinvaliditeit, die hij toeschrijft aan zijn internering tijdens de Bersiap-periode. De verweerster had de aanvraag afgewezen, met als argument dat de appellant door zijn oorlogsinvaliditeit nooit werkzaamheden in beroep of bedrijf had hoeven beëindigen of blijvend had hoeven verminderen. De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 17 april 2008 gehouden, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd was door mr. T.R.A. Dircke.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verweerster stelde dat de appellant, ondanks zijn klachten, tot maart 2006 had gewerkt en dat zijn bruto gezinsinkomen te hoog was voor een garantie-uitkering. De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden dat de appellant zijn werkzaamheden op 60-jarige leeftijd om medische redenen heeft moeten beëindigen. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de eisen van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, en dat de weigering van de periodieke uitkering en de hoogte van de toeslag terecht waren. De Raad heeft ook opgemerkt dat de argumenten van de appellant met betrekking tot de Algemene Ouderdomswet buiten de grenzen van dit geding vallen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard en geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M. van Berlo.