ECLI:NL:CRVB:2008:BD3745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4997 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van periodieke uitkering aan burger-oorlogsslachtoffer op basis van invaliditeit en inkomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2008 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had op 17 januari 2005 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en een toeslag op basis van zijn oorlogsinvaliditeit, die hij toeschrijft aan zijn internering tijdens de Bersiap-periode. De verweerster had de aanvraag afgewezen, met als argument dat de appellant door zijn oorlogsinvaliditeit nooit werkzaamheden in beroep of bedrijf had hoeven beëindigen of blijvend had hoeven verminderen. De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 17 april 2008 gehouden, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd was door mr. T.R.A. Dircke.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verweerster stelde dat de appellant, ondanks zijn klachten, tot maart 2006 had gewerkt en dat zijn bruto gezinsinkomen te hoog was voor een garantie-uitkering. De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden dat de appellant zijn werkzaamheden op 60-jarige leeftijd om medische redenen heeft moeten beëindigen. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de eisen van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, en dat de weigering van de periodieke uitkering en de hoogte van de toeslag terecht waren. De Raad heeft ook opgemerkt dat de argumenten van de appellant met betrekking tot de Algemene Ouderdomswet buiten de grenzen van dit geding vallen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard en geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M. van Berlo.

Uitspraak

07/4997 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant] (Nieuw Zeeland) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 29 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 juli 2007, onderwerp BZ 7723, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008. Appellant is niet verschenen, zoals tevoren was gemeld, en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft op 17 januari 2005 bij verweerster een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in aanmerking te komen voor toekenning van onder meer een periodieke uitkering en een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Deze aanvraag heeft appellant gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten, die hij toeschrijft aan zijn internering tijdens de Bersiap-periode.
1.2. Bij besluit van 21 maart 2007 heeft verweerster erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet (internering in Toeloengagoeng en Trengak tijdens de Bersiap-periode). Voorts is hierbij aanvaard dat bij appellant sprake is van blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. Aan hem is met ingang van
1 april 2006 toegekend de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden als bedoeld in artikel 19 van de Wet, een vergoeding van niet-gedekte medische kosten in verband met psychische klachten en een vergoeding van vervoer voor medische behan-delingen en/of consulten in verband met psychische klachten. De aanvraag voor een periodieke uitkering is afgewezen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit.
2. Appellant heeft in beroep grieven ingebracht tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om hem een periodieke uitkering te verstrekken en de daarbij gehandhaafde hoogte van de toeslag. Voorts zijn door appellant stukken ingestuurd met betrekking tot zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet.
3. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Verweerster heeft de weigering om aan appellant een periodieke uitkering te verstrekken gebaseerd op het standpunt dat appellant door zijn oorlogsinvaliditeit nooit werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend heeft moeten verminderen. Verder achtte verweerster het bruto gezinsinkomen van appellant te hoog voor een garantie-uitkering.
4.2. De Raad kan verweerster hierin volgen. In de gedingstukken heeft de Raad geen enkele aanwijzing gevonden dat appellant zijn werkzaamheden op 60-jarige leeftijd heeft moeten beëindigen om medische redenen. Hij heeft zelfs nadien (vanaf juli 2004 tot maart 2006) nog gewerkt. Er is dus niet voldaan aan de in artikel 7, aanhef en onder a. van de Wet gestelde eis, voor zover hier van belang, dat het burger-oorlogsslachtoffer vóór het bereiken van de leeftijd waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen door zijn invaliditeit op psychische gronden gedwongen werd zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen. Nu de bruto gezinsinkomsten van appellant hoger zijn dan het grensbedrag voor de garantie-uitkering, is ook die uitkering terecht door verweerster geweigerd.
4.3. De verstrekte toeslag is vastgesteld op het maximale bedrag, zodat ook dit onderdeel van het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.4. Al hetgeen appellant heeft ingebracht met betrekking tot zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet valt buiten de grenzen van dit geding.
5. Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD