[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 29 juni 2006, 05/1918 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 juni 2008.
Mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, is namens appellante in hoger beroep gekomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008. Daar is appellante in persoon verschenen met bijstand van haar raadsman mr. Offermans, terwijl het Uwv, na schriftelijke kennisgeving, niet is verschenen.
Appellante exploiteerde een uitzendbureau. Uit een onderzoek naar werkgeversfraude, waarvan procesverbaal is opgemaakt op 5 oktober 2004, is gebleken dat in de loonadministratie werknemers niet verantwoord zijn die volgens de opdrachtgevers wel gewerkt hebben. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een premiebenadelingsberekening gemaakt en bij besluiten van 3 november 2004 correctienota’s opgelegd voor de premiejaren 2001 tot en met 2003.
Het bezwaar tegen deze besluiten, uitsluitend de hoogte van de premienota’s betreffend, is bij besluit van 20 oktober 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
Appellante stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het Uwv er ten onrechte van is uitgegaan dat voor alle bij CSU tewerkgestelde werknemers geen premies werknemersverzekeringen zijn ingehouden en dat de achternamen en identiteit van die werknemers niet kan worden vastgesteld. Daarom is ook ten onrechte het anoniementarief bij de berekening van de correctienota’s gehanteerd. Bovendien is bij de correcties ten onrechte geen rekening gehouden met franchisebedragen. Dit had naar de mening van appellante wel gemoeten nu de werkzaamheden alleen op maandag en/of vrijdag werden verricht en het ging om dienstverbanden met een geringe beloning.
De Raad overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat appellante niet alle tewerkgestelde werknemers in haar loonadministratie heeft verantwoord. Het ligt dan op de weg van appellante om aan de hand van verifieerbare gegevens aan te tonen dat de correctienota’s te hoog zijn.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante hierin niet is geslaagd.
De betogen van appellante blijven hangen in onvoldoende onderbouwde stellingen.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat het Uwv aan de hand van alle aangetroffen facturen en manurenlijsten een berekening heeft gemaakt van de niet verantwoorde lonen, waarbij tevens rekening is gehouden met personen die wel bij het Uwv als werknemer zijn aangemeld, dan wel voor wie wel jaarloonopgaven zijn ingediend. Bovendien is ook rekening gehouden met personen die uitsluitend met de voornaam waren aangeduid, voor zover er overigens gegevens voorhanden waren die deze personen voldoende traceerbaar maakten.
Mede in aanmerking genomen de wijze waarop appellante factureerde, namelijk onder vermelding van met name voornamen, zonder sofi-nummers, draagt appellante het risico van eventueel te hoge premiecorrecties.
Gelet hierop, alsmede op de onvolkomen wijze waarop appellante overigens haar verplichtingen jegens het Uwv nakwam, heeft het Uwv ook terecht het anoniementarief gehanteerd bij de berekening van de premiecorrecties. Verhaal op werknemers moet immers onder deze omstandigheden voor onmogelijk worden gehouden.
Nu vastgesteld moet worden dat sprake is van werknemers waarvan de identiteit niet kan worden vastgesteld, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht geen rekening gehouden met franchisebedragen.
Gezien het voorgaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008.