ECLI:NL:CRVB:2008:BD3706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4735 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake premiebenadelingsberekening en correctienota’s door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een uitzendbureau, appellante, tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht premiebenadelingsberekeningen had gemaakt en correctienota’s had opgelegd voor de jaren 2001 tot en met 2003. De aanleiding voor deze besluiten was een onderzoek naar werkgeversfraude, waarbij bleek dat niet alle werknemers in de loonadministratie van appellante waren verantwoord. Appellante betwistte de hoogte van de opgelegde premienota’s en stelde dat het Uwv ten onrechte het anoniementarief had gehanteerd en geen rekening had gehouden met franchisebedragen.

Tijdens de zitting op 10 januari 2008 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv was niet verschenen. De Raad overweegt dat appellante niet in staat is geweest om aan te tonen dat de correctienota’s te hoog zijn. De Raad concludeert dat appellante onvoldoende onderbouwde stellingen heeft gepresenteerd en dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens, zoals facturen en manurenlijsten, een correcte berekening heeft gemaakt van de niet verantwoorde lonen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht het anoniementarief heeft gehanteerd, gezien de omstandigheden waaronder appellante haar verplichtingen niet is nagekomen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 5 juni 2008.

Uitspraak

06/4735 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 29 juni 2006, 05/1918 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 juni 2008.
I. PROCESVERLOOP
Mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, is namens appellante in hoger beroep gekomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008. Daar is appellante in persoon verschenen met bijstand van haar raadsman mr. Offermans, terwijl het Uwv, na schriftelijke kennisgeving, niet is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante exploiteerde een uitzendbureau. Uit een onderzoek naar werkgeversfraude, waarvan procesverbaal is opgemaakt op 5 oktober 2004, is gebleken dat in de loonadministratie werknemers niet verantwoord zijn die volgens de opdrachtgevers wel gewerkt hebben. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een premiebenadelingsberekening gemaakt en bij besluiten van 3 november 2004 correctienota’s opgelegd voor de premiejaren 2001 tot en met 2003.
Het bezwaar tegen deze besluiten, uitsluitend de hoogte van de premienota’s betreffend, is bij besluit van 20 oktober 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
Appellante stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het Uwv er ten onrechte van is uitgegaan dat voor alle bij CSU tewerkgestelde werknemers geen premies werknemersverzekeringen zijn ingehouden en dat de achternamen en identiteit van die werknemers niet kan worden vastgesteld. Daarom is ook ten onrechte het anoniementarief bij de berekening van de correctienota’s gehanteerd. Bovendien is bij de correcties ten onrechte geen rekening gehouden met franchisebedragen. Dit had naar de mening van appellante wel gemoeten nu de werkzaamheden alleen op maandag en/of vrijdag werden verricht en het ging om dienstverbanden met een geringe beloning.
De Raad overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat appellante niet alle tewerkgestelde werknemers in haar loonadministratie heeft verantwoord. Het ligt dan op de weg van appellante om aan de hand van verifieerbare gegevens aan te tonen dat de correctienota’s te hoog zijn.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante hierin niet is geslaagd.
De betogen van appellante blijven hangen in onvoldoende onderbouwde stellingen.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat het Uwv aan de hand van alle aangetroffen facturen en manurenlijsten een berekening heeft gemaakt van de niet verantwoorde lonen, waarbij tevens rekening is gehouden met personen die wel bij het Uwv als werknemer zijn aangemeld, dan wel voor wie wel jaarloonopgaven zijn ingediend. Bovendien is ook rekening gehouden met personen die uitsluitend met de voornaam waren aangeduid, voor zover er overigens gegevens voorhanden waren die deze personen voldoende traceerbaar maakten.
Mede in aanmerking genomen de wijze waarop appellante factureerde, namelijk onder vermelding van met name voornamen, zonder sofi-nummers, draagt appellante het risico van eventueel te hoge premiecorrecties.
Gelet hierop, alsmede op de onvolkomen wijze waarop appellante overigens haar verplichtingen jegens het Uwv nakwam, heeft het Uwv ook terecht het anoniementarief gehanteerd bij de berekening van de premiecorrecties. Verhaal op werknemers moet immers onder deze omstandigheden voor onmogelijk worden gehouden.
Nu vastgesteld moet worden dat sprake is van werknemers waarvan de identiteit niet kan worden vastgesteld, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht geen rekening gehouden met franchisebedragen.
Gezien het voorgaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
AR