ECLI:NL:CRVB:2008:BD2782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2348 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging vergoeding huishoudelijke hulp vanwege psychische klachten – medische noodzaak?

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin haar aanvraag voor een verhoging van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellante, geboren in 1961, is als tweedegeneratie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld en ontvangt een periodieke uitkering. Sinds 1 januari 1999 heeft zij recht op een vergoeding voor maximaal 4 uren huishoudelijke hulp per week. Appellante heeft echter verzocht om deze vergoeding te verhogen naar 8 uren per week, omdat zij meent dat dit noodzakelijk is voor haar psychische gezondheid.

Tijdens de zitting op 10 april 2008 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Zij heeft een verklaring overgelegd van haar behandelend psychiater, waarin wordt gesteld dat extra huishoudelijke hulp essentieel is om hernieuwde psychiatrische decompensatie te voorkomen. De Raad heeft de argumenten van appellante en de medische adviezen van verweerster zorgvuldig gewogen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van de verweerster berust op een ondeugdelijke grondslag en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft besloten dat appellante recht heeft op een vergoeding van 8 uren huishoudelijke hulp per week, ingaande 1 januari 2006. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.316,48 bedragen. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2008.

Uitspraak

07/2348 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 22 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 15 maart 2007, onderwerp BZ 46676 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008. Appellante is daar in persoon verschenen met bijstand van mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1961, is met toepassing van artikel 3, tweede lid (oud), van de Wet als zogenoemd tweedegeneratie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld. Hierbij is aanvaard dat de psychische klachten van appellante in overwegende mate in verband staan met de vervolging van haar moeder. Aan appellante is een periodieke uitkering toegekend. Daarnaast is haar ingaande 1 januari 1999 een vergoeding toegekend voor extra huishoudelijke hulp, maximaal 4 uren per week.
1.2. In januari 2006 heeft appellante verweerster verzocht om de haar voor huishoudelijke hulp verleende vergoeding te verhogen naar 8 uur per week.
Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 28 september 2006, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is, overeenkomstig uitgebrachte medische adviezen, overwogen dat bij appellante geen sprake is van chaotisch gedrag in het huishouden of van zelfverwaarlozing, en dat met 4 uren huishoudelijke hulp per week voldoende structuur wordt geboden.
1.3. In bezwaar en beroep is namens appellante in het bijzonder gewezen op een verklaring van de appellante behandelend psychiater B. Hoek van 22 januari 2007, waaruit naar haar mening duidelijk naar voren komt dat extra huishoudelijke hulp gedurende tenminste 8 uren per week essentieel is om hernieuwde psychiatrische decompensatie te voorkomen. Daarbij is verder aangetekend dat de aan verweerster uitgebrachte medische adviezen berusten op het misverstand dat appellante slechts over 3 uren per week huishoudelijke thuiszorg beschikte en daarmee alles in orde was, terwijl appellante in werkelijkheid over 6 uren per week particuliere huishoudelijke hulp beschikte en daarnaast nog, echter onregelmatig, over huishoudelijke thuiszorg.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. De psychiater Hoek heeft in zijn onder 1.3. genoemde verklaring uitvoerig gemotiveerd aangegeven dat appellante in een zeer wankel evenwicht verkeert, waarbij bij de minste verandering tijdelijke ophoging van haar anti-psychoticum telkens nodig is om verdere decompensatie richting psychose te voorkomen, en dat praktische huishoudelijke hulpverlening van een niveau van tenminste 8 uren per week, zoals in de afgelopen jaren feitelijk aanwezig, een essentieel onderdeel is van haar huidige evenwicht.
De Raad kan op basis van deze verklaring, aan de juistheid waarvan mede gezien de psychiatrische voorgeschiedenis van appellante geen enkele reden bestaat tot twijfel, tot geen andere conclusie komen dan dat voor appellante op grond van haar psychische klachten ten tijde hier van belang een medische noodzaak bestond voor extra huishoudelijk hulp gedurende 8 uren per week.
2.2. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en daarom, wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat appellante op grond van artikel 20 van de Wet ingaande 1 januari 2006 aanspraak heeft op vergoeding van 8 uren per week extra huishoudelijke hulp.
3. De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 28,48 aan reiskosten en € 1.288,- aan kosten van rechtskundige bijstand in bezwaar en beroep, totaal een bedrag van € 1.316,48.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat appellante met ingang van 1 januari 2006 op grond van artikel 20 van de Wet aanspraak heeft op een vergoeding van 8 uren per week aan huishoudelijke hulp;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.316,48, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD