ECLI:NL:CRVB:2008:BD2753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4321 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van toeslag op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij zijn aanvraag voor een toeslag op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945 werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 14 juni 2007, en betrof de toekenning van een toeslag met ingang van 1 augustus 2006. Appellant was eerder in maart 2005 al een aanvraag gestart, die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de eisen voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. De Raad heeft op 10 augustus 2006 deze eerdere afwijzing bevestigd.

Tijdens de zitting op 10 april 2008 heeft appellant, bijgestaan door zijn gemachtigden, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de ingangsdatum van de toeslag ten onrechte niet was vastgesteld op het moment van zijn eerdere aanvraag in 2005, en dat zijn psychische klachten, die verband houden met oorlogsgeweld, door de verweerster waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de aanvraag van augustus 2006 als uitgangspunt moet worden genomen voor de ingangsdatum van de toeslag, omdat de eerdere aanvraag als afgedaan moet worden beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat verweerster discretionaire bevoegdheid heeft om af te wijken van de standaard ingangsdatum, maar dat in dit geval geen reden was om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De Raad concludeert dat de eerdere afwijzing van de aanvraag niet op een onzorgvuldig medisch onderzoek was gebaseerd en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van het bestreden besluit.

De uitspraak van de Raad is gedaan op 22 mei 2008, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

07/4321 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 22 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 14 juni 2007, onderwerp BZ 7637, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008. Daar is appellant verschenen bij gemachtigden S.J. Obdam en B. Bekker en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Een door appellant in maart 2005 ingediende aanvraag op grond van de Wet is door verweerster afgewezen bij besluit van 23 september 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 december 2005. Verweerster heeft daarbij erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, maar geoordeeld dat hij niet voldoet aan de voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer tevens geldende eis dat sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk of psychisch letsel ten gevolge van dat oorlogsgeweld. Een door appellant tegen laatstgenoemd besluit ingediend beroep is bij uitspraak van deze Raad van 10 augustus 2006, reg. nr. 06/581 WUBO ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 24 augustus 2006 heeft appellant zich andermaal tot verweerster gewend met een aanvraag op grond van de Wet. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft verweerster appellant met ingang van 1 augustus 2006 in aanmerking gebracht voor een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet, een vergoeding van de kosten van 4 uur huishoudelijke hulp per week en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Verweerster heeft daarbij, overeenkomstig het advies van haar geneeskundig adviseur, aanvaard dat bij appellant sprake is van blijvende psychische invaliditeit ten gevolge van het oorlogsgeweld. Een door appellant gemaakt bezwaar tegen dit besluit is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de door verweerster bepaalde ingangsdatum. Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze ingangsdatum ten onrechte niet is bepaald naar het tijdstip van indiening van zijn eerdere aanvraag van 2005. Door appellant is er daarbij op gewezen dat bij hem al zeer lang sprake is van met het oorlogsgeweld samenhangende psychische klachten, die bij zijn eerdere aanvraag door verweerster zijn onderschat.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In artikel 40, eerste lid, van de Wet is - voor zover van belang - bepaald dat de uitkering en de toeslag ingaan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend
4.2. In aanmerking genomen dat het hiervoor vermelde besluit van verweerster van 30 december 2005 met ’s Raads uitspraak van 10 augustus 2006 tussen partijen rechtens verbindend is geworden, staat in deze procedure voorop dat de aan dat besluit ten grondslag liggende aanvraag van maart 2005 als afgedaan moet worden beschouwd. Dit betekent dat voor de toepassing van artikel 40, eerste lid, van de Wet, de aanvraag van augustus 2006 het uitgangspunt is.
4.3. Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd om in het voordeel van de betrokkene af te wijken van het bepaalde in het eerste lid, indien, rekening houdend met alle omstandigheden, een dergelijke afwijking in een individueel geval noodzakelijk wordt geacht. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dat brengt mee dat de Raad heeft na te gaan of van verweerster moet worden gezegd dat zij in redelijkheid niet kon besluiten van haar bevoegdheid geen gebruik te maken, dan wel bij dat besluit heeft gehandeld in strijd met enig geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel enig algemeen rechtsbeginsel.
4.4. De Raad heeft tot een zodanige conclusie niet kunnen komen. Daartoe laat de Raad wegen dat bij appellant sprake is van na het besluit van 30 december 2005 toegenomen klachten, waarvoor hij in januari 2006 door zijn huisarts is verwezen naar het Sinai centrum. Bij deze instelling is appellant in februari 2006 onder behandeling gekomen vanwege zijn oorlogsgerelateerde problematiek. Naar het oordeel van de Raad laat deze opeenvolging van gebeurtenissen zien dat zich tussen het medisch onderzoek in 2004 ten behoeve van appellants eerdere aanvraag en de verwijzing naar het Sinai Centrum in februari 2006 een ontwikkeling heeft voorgedaan in appellants psychische problematiek. Deze ontwikkeling ziet de Raad ook naar voren komen uit de door appellants huisarts verschafte inlichtingen, die op 24 oktober 2005 voor de eerste maal melding maakt van aan het oorlogsverleden gerelateerde doorslaapproblemen.
4.5. Het vorenstaande leidt de Raad niet tot de conclusie dat de eerdere afwijzing van appellants aanvraag was gebaseerd op een onzorgvuldig en ondeskundig medisch onderzoek, als namens appellant is bepleit. In dit verband verwijst de Raad naar hetgeen in zijn uitspraak van 10 augustus 2006 is overwogen met betrekking tot het medisch onderzoek en de deskundigheid van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De Raad ziet geen aanleiding thans tot een ander oordeel te komen.
5. Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
6. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD