ECLI:NL:CRVB:2008:BD1928

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4857 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet voor een in Marokko woonachtige appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die kinderbijslag verzocht voor zijn kind, geboren in 2001. Appellant, woonachtig in Marokko, ontving eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en verzocht op 22 maart 2002 om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde dit verzoek, omdat appellant niet als verzekerd kon worden beschouwd onder de AKW. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze weigering in haar uitspraak van 20 juli 2006, waartegen appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop en de argumenten van appellant en de Svb in overweging genomen. Appellant stelde dat hij recht had op kinderbijslag omdat hij een WAO-uitkering ontving van ten minste 35% van het minimumloon en vrijwillig verzekerd was onder de AOW en ANW. De rechtbank oordeelde echter dat appellant niet verzekerd was op grond van artikel 6 van de AKW, omdat hij geen ingezetene was en niet onderworpen aan de loonbelasting in Nederland. Bovendien was artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, dat mogelijkerwijs van toepassing zou zijn, vervallen.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de AKW, aangezien zijn kind pas na de vervaldatum van artikel 26 was geboren. De Raad concludeerde dat de Svb terecht kinderbijslag had geweigerd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

06/4857 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2006, 04/5876 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2008. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Appellant woont in Marokko en heeft aldaar over het tijdvak van 16 augustus 1996 tot 18 mei 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Op 22 maart 2002 heeft appellant aan de Svb verzocht kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan hem toe te kennen ten behoeve van zijn kind Mohamed, geboren [in] 2001.
Bij beslissing op bezwaar van 6 april 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 23 juli 2003 gehandhaafd, waarbij is geweigerd vanaf het eerste kwartaal van 2002 kinderbijslag aan appellant toe te kennen voor Mohamed, omdat appellant niet als verzekerd ingevolge de AKW kan worden beschouwd en ook niet één van de bepalingen van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, van 24 december 1998, Stb. 746 (hierna: KB 746) op hem van toepassing is.
Appellant heeft in beroep en in hoger beroep aangevoerd dat hij wel recht heeft op kinderbijslag voor zijn kind, omdat hij een WAO-uitkering ontvangt van ten minste 35% van het minimumloon en hij vanaf 2000 vrijwillig verzekerd is ingevolge de AOW en de ANW.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat appellant niet verzekerd is op grond van artikel 6 van de AKW, nu hij geen ingezetene is en ook niet ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Met betrekking tot de vraag of appellant op grond van artikel 26 van KB 746 verzekerd was krachtens de AKW heeft de rechtbank overwogen dat dit artikel met ingang van 1 januari 2000 is vervallen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat sindsdien in artikel 27 van KB 746 is bepaald dat ten aanzien van personen die tot aan 1 januari 2000 verzekerd waren ingevolge de volksverzekeringen op grond van artikel 26 en die uitsluitend door het vervallen van dat artikel geen recht meer hebben op kinderbijslag krachtens de AKW, artikel 26 voor wat betreft de toepassing van de AKW vanaf die dag van kracht blijft, zij het zolang het jongste kind voor wie de verzekerde vóór die dag recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant op grond van deze bepaling niet verzekerd is gebleven voor de AKW vanaf 1 januari 2000, nu zijn kind eerst in november 2001 is geboren. Ten slotte heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant weliswaar heeft gesteld dat hij vanaf 1 januari 2000 vrijwillig verzekerd is gebleven ingevolge de AOW en de ANW, maar dat een vrijwillige verzekering krachtens de AKW niet mogelijk is. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de Svb terecht heeft geweigerd kinderbijslag aan appellant toe te kennen voor Mohamed.
De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C. de Blaeij
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
AR110408