ECLI:NL:CRVB:2008:BD1731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4293 WW, 07/4294 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering op basis van niet-verzekerd zijn ingevolge de WW en de afwezigheid van een gezagsverhouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan betrokkene, die als koordirigent werkzaam was bij een parochie. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had op 15 februari 2006 de WW-uitkering geweigerd op de grond dat betrokkene niet verzekerd was ingevolge de WW. Dit besluit werd na bezwaar door appellant gehandhaafd op 18 mei 2006. De rechtbank Arnhem heeft het beroep tegen het besluit van 15 februari 2006 gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat appellant onvoldoende had aangetoond dat er geen gezagsverhouding bestond.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld en vastgesteld dat zowel de parochie als betrokkene bij het aangaan van de overeenkomst de intentie hadden geen arbeidsovereenkomst te sluiten. Dit bleek uit het niet melden van betrokkene als werknemer en het niet inhouden van loonheffing en premies. De Raad oordeelde dat betrokkene niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat aan alle voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst was voldaan. De enkele aanwijzingen van de pastor over het repertoire waren niet voldoende om een gezagsverhouding aan te nemen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van betrokkene gegrond had verklaard en vernietigde de aangevallen uitspraak. De Raad verklaarde het inleidende beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden, in aanwezigheid van griffier A. Badermann.

Uitspraak

07/4293 WW
07/4294 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juni 2007, 06/2936 en 06/5359 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 15 mei 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.R. van der Veen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, een verweerschrift ingediend, waarop van de kant van appellant bij brief van 31 augustus 2007 is gereageerd.
Desverzocht heeft de [naam parochie], gevestigd te [vestigingsplaats], bij brief van 13 december 2007 een reactie ingezonden, waarop van de kant van betrokkene bij brief van 8 februari 2008 is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door A.C.M. van de Pol, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. Van der Veen, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene is van 1 januari 2003 tot 14 april 2005 werkzaam geweest bij de [naam parochie] (hierna: de parochie) als koordirigent van een amateurkoor, tegen een beloning van € 76 per repetitie en € 50 per viering. Bij de uitbetaling van deze beloningen werden geen loonheffing en premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten ingehouden.
Bij besluit van 15 februari 2006 is aan betrokkene door appellant een WW-uitkering geweigerd, op de grond dat betrokkene niet verzekerd is ingevolge de WW.
Na gemaakt bezwaar heeft appellant dit besluit gehandhaafd bij besluit van 18 mei 2006.
Vervolgens heeft appellant een nader onderzoek doen instellen bij zowel betrokkene als bij de parochie naar de omstandigheden waaronder betrokkene als koordirigent werkzaam was.
De onderzoeksresultaten hebben appellant ertoe gebracht bij brief van 29 september 2006 nader te motiveren waarom appellant niet werkzaam was in een gezagsverhouding.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 15 februari 2006 gegrond verklaard onder vernietiging van dat besluit en bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene niet gehouden was tot persoonlijke dienstverrichting en dat een gezagsverhouding ontbrak en op die grond dat besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt vast dat zowel de parochie als betrokkene bij het aangaan van de overeenkomst de intentie hadden geen arbeidsovereenkomst te sluiten, gelet op het niet-melden van betrokkene als werknemer bij appellant en het niet inhouden van loonheffing en premies op de beloning van betrokkene. Betrokkene heeft ten tijde van de arbeidsverhouding nooit tegen het achterwege laten van deze inhoudingen geprotesteerd.
Onder dergelijke omstandigheden ligt het naar het oordeel van de Raad op de weg van betrokkene om voldoende aannemelijk te maken dat aan alle voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan.
De Raad is van oordeel dat betrokkene daarin niet is geslaagd.
De omstandigheid dat het repertoire door de pastor werd aangereikt en dat de pastor ook wel suggesties deed over bijvoorbeeld het tempo van de te zingen liederen, maakt nog niet dat sprake is van een gezagsverhouding. Niet gebleken is dat betrokkene ten aanzien van de kern van zijn werkzaamheden, namelijk het dirigeren, aanwijzingen kreeg of kon krijgen van iemand die bekleed was met werkgeversgezag. Van enig vakinhoudelijk werkoverleg is niet gebleken. Hetgeen appellant ter staving van zijn stelling dat wel sprake was van een gezagsverhouding overigens naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om wel een gezagsverhouding aanwezig te kunnen achten. In dit verband merkt de Raad nog op dat de stelling van betrokkene dat er functioneringsgesprekken werden gehouden door de parochie consistent is weersproken en overigens ook in de gedingstukken geen steun vindt.
Reeds op grond van het vorenstaande had het beroep van betrokkene door de rechtbank ongegrond dienen te worden te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
OA