ECLI:NL:CRVB:2008:BD1333
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van teveel betaalde WUV-uitkering van erven na overlijden van de uitkeringsgerechtigde
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel betaalde WUV-uitkering aan de erven van een overleden uitkeringsgerechtigde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 april 2008 uitspraak gedaan in het geding tussen de erven van de betrokkene en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellanten, de erven van de betrokkene, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerster van 16 februari 2007, waarin werd medegedeeld dat er een bedrag van € 2.268,24 teveel aan periodieke uitkering was uitbetaald aan de betrokkene. Dit bedrag zou worden teruggevorderd op basis van artikel 59a van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV).
De betrokkene ontving als nabestaande een periodieke uitkering, maar na haar overlijden op 20 september 2006 werd vastgesteld dat er teveel was uitbetaald over de jaren 2005 en 2006. De appellanten waren van mening dat de verweerster niet gerechtigd was om de teveel betaalde uitkering van de erven terug te vorderen, omdat de teveelbetaling niet aan enig verzuim van de betrokkene was te wijten. De Raad overwoog echter dat de definitiefstelling van de periodieke uitkering niet was betwist en dat de terugvordering op goede gronden was gedaan.
De Raad stelde vast dat volgens de wet de terugvordering van een teveel betaalde uitkering aan de nabestaanden van een overledene niet alleen mogelijk, maar zelfs verplicht was. De appellanten hadden niet aangetoond dat zij de nalatenschap van de betrokkene hadden verworpen, waardoor de terugvordering terecht aan hen was gericht. De Raad oordeelde dat de verplichting tot terugvordering geldt ongeacht of er sprake is van verwijtbaar handelen van de uitkeringsgerechtigde.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden, in aanwezigheid van M. van Berlo als griffier.