ECLI:NL:CRVB:2008:BD1256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3134 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de WW-dagloon en toeslag onder de Toeslagenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2007. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 24 juli 2006 vernietigd, waarbij appellant een WW-uitkering had toegekend met een vastgesteld dagloon van € 66,58 en een toeslag van € 15,38 bruto per uitkeringsdag. Appellant was van mening dat de rechtbank een onjuist bedrag aan wettelijk minimumloon had gehanteerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 april 2008 behandeld. De Raad oordeelt dat de hoogte van de aan betrokkene toekomende toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) in geschil is. Betrokkene ontving voorheen een WAO-uitkering, maar deze was ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat het voor betrokkene geldende sociaal minimum volgens appellant € 58,53 bruto per dag bedraagt. De rechtbank had de toeslag vastgesteld op € 15,59 bruto per dag, maar de Raad komt tot de conclusie dat betrokkene recht heeft op een toeslag van € 15,36 bruto per dag, wat betekent dat de door appellant toegekende toeslag van € 15,38 bruto per dag correct was.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juli 2006 ongegrond. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden, in aanwezigheid van A. Badermann als griffier.

Uitspraak

07/3134 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2007, 06/2581 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 23 april 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 maart 2008, alwaar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Toeslagenwet (TW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Betrokkene ontving laatstelijk tot 10 maart 2006 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Ingaande 10 maart 2006 is de WAO-uitkering ingetrokken en bij besluit van 11 april 2006 heeft appellant ingaande 13 maart 2006 aan betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 66,58. Hieraan ligt ten grondslag dat het WW-dagloon ingevolge artikel 13, zesde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen dient te worden vastgesteld op € 66,58. Het inkomen van betrokkene zou dan € 43,15 bruto per uitkeringsdag bedragen. Het voor betrokkene geldende sociaal minimum bedraagt volgens appellant echter € 58,53 bruto per dag, zodat tevens een toeslag in het kader van de Toeslagenwet (TW) is toegekend van € 15,38 bruto per uitkeringsdag. Het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2006 is bij besluit van 24 juli 2006 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 24 juli 2006 vernietigd. Voorts heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien en de hoogte van de aan appellant toekomende toeslag vastgesteld op € 15,59 bruto per dag, exclusief vakantietoeslag.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank van een onjuist bedrag aan wettelijk minimumloon is uitgegaan.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil de hoogte van de aan betrokkene toekomende toeslag ingevolge de TW.
Betrokkene is gehuwd en ingevolge artikel 8, eerste lid, van de TW is de toeslag voor hem gelijk aan het verschil tussen het minimumloon en zijn inkomen. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, onder ten eerste, van de TW wordt in de TW onder minimumloon verstaan het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: WML), gedeeld door 21,75.
Ten tijde hier van belang was in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de WML bepaald dat het minimumloon per maand € 1272,60 bedroeg. Dit bedrag gedeeld door 21,75 resulteert in een minimumloon van € 58,51 bruto per dag.
Het inkomen, in de vorm van een WW-uitkering, bedroeg voor appellant € 43,15 bruto per dag. Dit betekent dat betrokkene recht heeft op een toeslag ingevolge de TW van € 15,36 bruto per dag. Met de door appellant toegekende toeslag van € 15,38 bruto per dag is betrokkene dan ook niet tekort gedaan.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 24 juli 2006 ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
AR230408