ECLI:NL:CRVB:2008:BD1061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1938 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WW-uitkering en verrekening van kosten in bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had aan appellant medegedeeld dat zijn WW-uitkering over een bepaalde periode werd herzien en dat er teveel betaalde uitkering teruggevorderd zou worden. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop het Uwv een gedeeltelijke gegrondverklaring heeft gegeven en een kostenvergoeding heeft toegekend. Echter, het Uwv verrekende deze kosten met de terugvordering, wat appellant betwistte.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verrekening van de kosten met de terugvordering niet in strijd is met de wet of de aard van de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant. De Raad stelt vast dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de proceskosten die appellant heeft gemaakt in de procedure betreffende de WW, als accessoire vordering kunnen worden aangemerkt en dat er geen beletsel is voor de administratieve rechter om te beslissen op het beroep van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de argumenten van appellant af, waarbij hij benadrukt dat de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant bepalend is voor de mogelijkheid tot verrekening.

De uitspraak van de Raad bevestigt dat de administratieve rechter bevoegd is om te oordelen over de verrekening van kosten in het kader van de WW, en dat de aard van de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant zich niet verzet tegen deze verrekening. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

07/1938 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 februari 2007, 06/6920 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 april 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.G.M. van der Meer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluiten van 31 oktober 2005, 15 november 2005 en 7 februari 2006 heeft het Uwv aan appellant bericht dat de aan hem toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 1 juni 2003 tot en met 31 oktober 2003 wordt herzien en dat de over deze periode teveel betaalde uitkering van hem wordt teruggevorderd. Bij besluit van 17 juli 2006 heeft het Uwv het tegen deze besluiten door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. In dit besluit heeft het Uwv het bedrag dat van appellant wordt teruggevorderd vastgesteld op € 340,52. Voorts heeft het Uwv bij dit besluit aan appellant in verband met de gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar een vergoeding toegekend van € 322,--, wegens kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar. Het Uwv heeft vervolgens de toegekende kostenvergoeding verrekend met zijn vordering op appellant van € 340,52, waardoor een bedrag resteert van € 18,52, dat van appellant wordt teruggevorderd. Appellant heeft tegen het besluit van 17 juli 2006 beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 17 juli 2006 ongegrond verklaard. Zij overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 7 oktober 2003 (LJN AN7514, RSV 2003/316, JB 2003/352) dat de verrekening van de proceskosten met het terug te vorderen uitkeringsbedrag weliswaar niet kan worden gebaseerd op een specifiek artikel van de wet of een andere publiekrechtelijke regeling, maar dat dit wel op grond van algemeen publiekrechtelijke beginselen mogelijk is en dat niet valt in te zien dat het orgaan dat de basisbevoegdheid heeft tot terugvorderen, niet een accessoire vordering zou mogen verrekenen. Dit zou alleen anders zijn als de wet of de aard van de rechtsverhouding zich tegen een zodanige verrekening zou verzetten. Gelet op deze uitspraak heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank de aan appellant toegekende proceskosten met de terugvordering mogen verrekenen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de proceskosten zijn gemaakt in de procedure betreffende de WW en daarmee zijn aan te merken als accessoire vordering in de WW-procedure. Van omstandigheden die zich tegen verrekening zouden verzetten is niet gebleken.
3. Het oordeel van de Raad.
3.1. De Raad ziet in het gegeven dat de onderhavige verrekening plaatsvindt in het besluit op bezwaar geen beletsel voor de administratieve rechter gelegen te beslissen op het beroep van appellant tegen het bestreden besluit.
3.2. In hoger beroep heeft appellant hoofdzakelijk gelijke gronden aangevoerd als hij in eerste aanleg heeft gedaan. De Raad is van oordeel dat de rechtbank die gronden terecht heeft verworpen.
3.3. De Raad stelt vast dat de uitspraak van de Raad waarnaar de rechtbank heeft verwezen, betrekking heeft op proceskosten gemaakt in een rechterlijke procedure. In het onderhavige geval gaat het om de kosten van verleende rechtsbijstand in bezwaar. Ten aanzien van deze kosten ziet de Raad geen reden anders te oordelen dan hij heeft gedaan in de bedoelde uitspraak van de Raad.
3.4. Appellant heeft verder nog betoogd dat de aard van de onderhavige rechtsverhouding zich verzet tegen de bedoelde verrekening. Daarbij heeft hij er kennelijk op willen wijzen dat zijn gemachtigde hem rechtsbijstand heeft verleend uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst. De Raad overweegt hierover dat de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant van belang is voor de vraag of verrekend kan worden en niet die tussen appellant en zijn gemachtigde. De aard van de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant verzet zich niet tegen verrekening.
3.5. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) P. Boer.
BvW