ECLI:NL:CRVB:2008:BD1061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WW-uitkering en verrekening van kosten in bezwaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had aan appellant medegedeeld dat zijn WW-uitkering over een bepaalde periode werd herzien en dat er teveel betaalde uitkering teruggevorderd zou worden. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop het Uwv een gedeeltelijke gegrondverklaring heeft gegeven en een kostenvergoeding heeft toegekend. Echter, het Uwv verrekende deze kosten met de terugvordering, wat appellant betwistte.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verrekening van de kosten met de terugvordering niet in strijd is met de wet of de aard van de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant. De Raad stelt vast dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de proceskosten die appellant heeft gemaakt in de procedure betreffende de WW, als accessoire vordering kunnen worden aangemerkt en dat er geen beletsel is voor de administratieve rechter om te beslissen op het beroep van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de argumenten van appellant af, waarbij hij benadrukt dat de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant bepalend is voor de mogelijkheid tot verrekening.
De uitspraak van de Raad bevestigt dat de administratieve rechter bevoegd is om te oordelen over de verrekening van kosten in het kader van de WW, en dat de aard van de rechtsverhouding tussen het Uwv en appellant zich niet verzet tegen deze verrekening. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.