ECLI:NL:CRVB:2008:BD0226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5703 WAO, 05/5704 WAO, 05/5705 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagaanvraag met terugwerkende kracht en de beoordeling van het recht op toeslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 augustus 2005, waarin de rechtbank de aanvraag van appellant voor een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) heeft afgewezen. Appellant, die sinds 28 maart 1993 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft op 16 oktober 2003 verzocht om een toeslag met terugwerkende kracht, omdat zijn gezinsinkomen door derdenbeslag was gedaald onder het sociaal minimum. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep van appellant zich beperkt tot de beoordeling van zijn aanspraken op een toeslag ingevolge de TW. Appellant heeft aangevoerd dat zijn WAO-uitkering lager is dan het voor hem geldende sociaal minimum en dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat hij alleenstaand is. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat het recht op toeslag van appellant niet eerder dan per 16 oktober 2002 kon worden vastgesteld, omdat de aanvraag pas op die datum was ingediend. Bovendien heeft de Raad geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een toeslag, omdat zijn gezinsinkomen boven het voor hem geldende sociaal minimum lag.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De Raad heeft benadrukt dat het feit dat de WAO-uitkering van appellant door derdenbeslag lager werd uitbetaald, niet van invloed is op het recht op toeslag, aangezien het Uwv verplicht is om medewerking te verlenen aan het gelegde beslag. Appellant heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen het derdenbeslag, wat zijn situatie verder compliceert.

Uitspraak

05/5703 WAO + 05/5704 WAO + 05/5705 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 augustus 2005, 04/640 + 04/641 + 04/642 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2008, waar appellant en zijn gemachtigde niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.C. Crombach.
II. OVERWEGINGEN
Uit de (overigens weinig gespecificeerde) grieven in het beroepschrift van appellant leidt de Raad af dat het hoger beroep van appellant zich beperkt tot het door de rechtbank gegeven oordeel over de aanspraken van appellant op een uitkering krachtens de Toeslagenwet (TW).
De Raad gaat voor zijn beoordeling van het aldus begrepen punt van geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt in verband met arbeidsongeschiktheid sedert 28 maart 1993 een uitkering, laatstelijk ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De WAO-uitkering van appellant is met ingang van 2 januari 1997 door het Uwv vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
Appellant heeft het Uwv bij aanvraagformulier van 16 oktober 2003 verzocht hem, met terugwerkende kracht, in aanmerking te brengen voor een toeslag ingevolge de TW omdat zijn gezinsinkomen, onder meer door derdenbeslag, per 15 september 2000 gedaald was en minder bedroeg dan het voor hem en zijn partner geldende sociaal minimum.
Het Uwv heeft bij besluit van 6 november 2003, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 6 mei 2004 (hierna: het bestreden besluit), afwijzend beslist op de aanvraag van appellant. Aan het bestreden besluit lag de overweging ten grondslag dat het recht op toeslag van appellant niet eerder dan per 16 oktober 2002 vastgesteld kon worden omdat appellant eerst op 16 oktober 2003 een aanvraag had ingediend en er geen sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW, op grond waarvan het recht op toeslag kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop een aanvraag om toeslag werd gedaan. Verder voldeed appellant naar het oordeel van het Uwv niet aan de in artikel 2 van de TW gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toeslag. Het gezinsinkomen van appellant lag boven het voor hem geldende sociaal minimum zoals dat van toepassing was op gehuwden/samenwonenden.
De rechtbank heeft zich kunnen vinden in dit oordeel.
Appellant heeft in hoger beroep wederom gesteld dat de door hem ontvangen WAO-uitkering lager is dan het voor hem en zijn partner geldende sociaal minimum. Het Uwv is voor zijn besluitvorming naar het oordeel van appellant uitgegaan van de situatie dat appellant alleenstaand is. Verder stelde appellant dat hij, wat er ook van mogen zijn van eventuele beslagen of verrekeningen, in ieder geval moet beschikken over een uitkering ter hoogte van 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat appellant op 16 oktober 2003 bij het Uwv een aanvraag heeft ingediend voor een toeslag. Uit de gedingstukken is het de Raad voorts niet gebleken dat appellant op enig eerder moment een dergelijke aanvraag heeft ingediend noch dat er sprake was van een bijzondere situatie waarom appellant niet eerder een toeslag bij het Uwv heeft kunnen aanvragen. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad derhalve terecht overwogen dat het recht op toeslag van appellant ingevolge artikel 11, zevende lid, van de TW eerst per 16 oktober 2002 vastgesteld diende te worden.
De Raad stelt verder vast dat het Uwv bij de vaststelling van het recht op toeslag krachtens artikel 2 van de TW uitgegaan is van de situatie dat appellant gehuwd/samenwonend was. Uit het besluit van 6 november 2003 en het bestreden besluit blijkt immers dat Uwv het gezinsinkomen van appellant vergeleken heeft met het sociaal minimum zoals dat gehanteerd wordt voor gehuwden en samenwonenden. Hieraan doet naar het oordeel van de Raad niet af dat appellant ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in het geautomatiseerde systeem van het Uwv-USZO niet als zodanig geregistreerd stond, hetgeen overigens blijkens de stukken door het Uwv op 27 mei 2004 vanaf 1993 is aangepast. Nu de hoogte van de WAO-uitkering van appellant op en na 16 oktober 2003 boven de in artikel 2 van de TW bepaalde grens lag om aanspraak te kunnen maken op een toeslag, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht geweigerd appellant een toeslag toe te kennen.
De Raad merkt in dit verband nog op dat het feit dat de bruto WAO-uitkering van appellant in verband met derdenbeslag feitelijk naar een lager bedrag werd uitbetaald, dit niet anders maakt. Het Uwv is op grond van de artikelen 475 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verplicht zijn medewerking te verlenen aan het gelegde executoriale beslag. De Raad is overigens niet gebleken dat appellant bij de burgerlijke rechter een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het derdenbeslag.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) I.R.A. van Raaij.