ECLI:NL:CRVB:2008:BD0202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/6680 WWB, 06/6681 WWB, 07/5202 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor medische kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van medische zorg, die door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere waren afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvragen betrekking hadden op kosten voor vervoer naar een internist en een oogonderzoek, maar dat deze kosten niet in aanmerking kwamen voor bijstandsverlening op basis van artikel 15 van de WWB. Dit artikel stelt dat er geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die als toereikend en passend wordt beschouwd. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als voorliggende voorzieningen gelden voor de kosten van medische zorg. De Raad concludeert dat de kosten voor vervoer naar de medisch specialist en het oogonderzoek niet noodzakelijk waren en dat de aanvragen om bijzondere bijstand derhalve terecht zijn afgewezen. De uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die de beroepen van appellant gegrond had verklaard maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten, werd door de Raad bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/6680 WWB
06/6681 WWB
07/5202 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 oktober 2006, 05/2057 en 05/2058 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2008. Appellant is in persoon verschenen. Het College heeft zich – met bericht – niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), berekend naar de norm voor een alleenstaande ouder, met een toeslag van 20%.
Appellant heeft, voor zover nog van belang, op 18 januari 2005 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in vervoerskosten ten bedrage van € 8,70 in verband met een consult op 10 december 2004 bij de hem behandelend internist, dr. F.P.L. van Loon te Utrecht. Bij besluit van 27 januari 2005 heeft het College onder andere die aanvraag afgewezen. Bij besluit van 8 september 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2005 ongegrond verklaard met toepassing van artikel 15 van de WWB.
Appellant heeft voorts, voor zover nog van belang, op 5 april 2005 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend in de niet door de Zorgverzekeraar Agis vergoede kosten van een oogonderzoek door een optometrist ten bedrage van € 15,--. Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het College die aanvraag afgewezen. Bij besluit van 20 september 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2005 ongegrond verklaard onder meer onder verwijzing naar artikel 15 van de WWB.
Bij de aangevallen uitspraak – voor zover nog in geschil – heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen het besluit van 8 september 2005 voor zover betrekking hebbend op de weigering van bijzondere bijstand in de kosten van vervoer naar de internist alsmede tegen het besluit van 20 september 2005 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven.
Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Voor de kosten van medische zorg dienden ten tijde in dit geding van belang de Ziekenfondswet (ZFW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg als niet noodzakelijk niet tot de prestaties behoorden die op grond van het bij of krachtens de ZFW en de AWBZ bepaalde voor vergoeding in aanmerking kwamen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Dit wettelijk voorschrift staat naar het oordeel van de Raad ook in dit geschil, waarin het gaat om de vergoeding van de kosten van vervoer naar een medisch specialist alsmede van een oogonderzoek door een optometrist in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. De Raad wijst in dit verband op de per 1 juni 2004 in werking getreden Regeling ziekenvervoer Ziekenfondswet waarin is bepaald en onder welke omstandigheden ziekenvervoer als medisch noodzakelijk voor vergoeding in aanmerking komt dan wel bij wijze van verstrekking wordt verleend.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, in de in geschil zijnde kosten bijstand te verlenen, indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient dan vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. In al hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen zeer dringende reden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Naar aanleiding van al hetgeen appellant in zijn brief van 18 februari 2008 en ter zitting van de Raad heeft betoogd, wijst de Raad er op dat artikel 11 van de Wet Algemene bepalingen voorschrijft dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen.
Gelet op het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep van appellant niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2008.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) P.E. Broekman.
AR