ECLI:NL:CRVB:2008:BC9250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Verlaging van WAO-uitkering en geschonden vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering te verlagen. Appellant, die sinds 1990 ziek is door rugklachten, ontving aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts en een neurochirurg, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant betwistte deze herziening en stelde dat het vertrouwensbeginsel was geschonden, omdat hij al veertien jaar een volledige uitkering ontving.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere vaststelling van de belastbaarheid van appellant in twijfel trok. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv geen gebreken vertoonde en dat er voldoende functies beschikbaar waren die binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De Raad volgde deze overwegingen en concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en werd openbaar uitgesproken op 8 april 2008.