ECLI:NL:CRVB:2008:BC8460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3503 WAO, 06/3529 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.F. Bandringa
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de arbeidskundige component van de schatting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 mei 2006. Betrokkene, die voorheen als eerste automonteur werkte, was sinds 9 augustus 1999 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten na twee auto-ongevallen. Hij ontving vanaf 7 augustus 2000 een WAO-uitkering, die vanaf 2 juli 2001 was vastgesteld op 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. Op 19 april 2005 heeft het Uwv de uitkering per 20 juni 2005 ingetrokken, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het arbeidskundige gedeelte van het besluit van het Uwv vernietigd moest worden, maar het overige in stand bleef. Het Uwv werd veroordeeld tot het betalen van proceskosten en het vergoeden van het griffierecht aan betrokkene.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de arbeidskundige component van de schatting niet als een zelfstandig deelbesluit kan worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij de bezwaarverzekeringsarts geen objectieve afwijkingen heeft vastgesteld die een urenbeperking rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat de verklaringen van de behandelende artsen onvoldoende onderbouwing bieden voor de stelling van betrokkene dat hij slechts 20 uur per week kan werken. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene per 20 juni 2005 in staat was om de functies te vervullen die aan de schatting ten grondslag lagen.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 644,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 142,- vergoeden.

Uitspraak

06/3503 WAO en 06/3529 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv),
en
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 mei 2006, 05/3733 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 2 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.G.A. Aarts, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Reitsma. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene was voorheen werkzaam als eerste automonteur en is op 9 augustus 1999 uitgevallen in verband met lichamelijke klachten ten gevolge van twee auto-ongevallen. Met ingang van 7 augustus 2000 heeft betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen welke vanaf 2 juli 2001 werd berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 20 juni 2005 ingetrokken. Het bezwaar is bij besluit van 6 september 2005 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd en het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten. Daarbij is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, het Uwv veroordeeld in de proceskosten en is bepaald dat het Uwv het door betrokkene betaalde griffierecht vergoedt.
De Raad overweegt onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 maart 2005 (LJN: AT 1852) dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbehandeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en dat een besluit inzake het recht op een WAO-uitkering dan in zoverre ook niet kan worden vernietigd. De aangevallen uitspraak dient reeds om deze reden te worden vernietigd.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig medisch onderzoek. De (bezwaar-)verzekeringsarts heeft op basis van anamnese, eigen onderzoek en informatie van de huisarts beperkingen aangenomen in verband met whiplashklachten. Daarbij is overwogen dat bij neurologisch onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen zijn vastgesteld. Volgens de bezwaarverzekeringsarts bestaat onvoldoende grond voor een urenbeperking of een beperking op het onderdeel concentreren. In reactie op de door betrokkene overgelegde verklaringen van de behandelend neurochirurg en de behandelend neuroloog heeft de bezwaarverzekeringsarts meegedeeld dat die verklaringen erop duiden dat slechts in geringe mate sprake is van geobjectiveerde afwijkingen en dat met die afwijkingen al rekening is gehouden bij de aangenomen beperkingen. Voor aanvaarding van het standpunt van betrokkene dat hij vanwege energetische tekorten slechts in staat is ten hoogste 20 uur per week te werken, geven de verklaringen van de behandelaars - mede gelet op de Standaard verminderde arbeidsduur - geen voldoende objectiveerbare onderbouwing. De Raad acht de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts aannemelijk en ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. De stelling van betrokkene dat hij aan het chronisch pijnsyndroom lijdt kan daaraan niet afdoen, nu een diagnose op zichzelf niet bepalend is voor te stellen beperkingen, nog daargelaten dat deze diagnose niet wordt genoemd door de neuroloog of de neurochirurg.
Ter zitting heeft het Uwv het aanvankelijk ingenomen standpunt dat de werkwijze waarbij de arbeidsdeskundige in bepaalde gevallen zonder nadere motivering de markering “M” kan wijzigen in “G” de toets der kritiek kan doorstaan, verlaten. Het hoger beroep van betrokkene richt zich tegen de overweging in de aangevallen uitspraak dat de in de uitspraken van 9 november 2004 van de Raad geconstateerde onvolkomenheden van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) eerst zijn opgeheven indien de normaalwaarden en het interpretatiekader van het CBBS-handboek in de Functionele-mogelijkhedenlijst (FML) worden weergegeven. Deze beroepsgrond slaagt. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006 (onder meer LJN: AY9971) is de Raad tot de slotsom gekomen dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in meergenoemde uitspraken van de Raad van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 februari 2008 (LJN: BC4826) overweegt de Raad dat hij geen reden ziet om in dit geval aanvullende eisen aan de motivering of informatieverstrekking te stellen.
De Raad stelt vast dat in de rapportage van 29 januari 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige een nadere motivering is gegeven op alle signaleringen die bij de drie aan de schatting ten grondslag liggende functies (sbc-codes) zijn gepresenteerd. Op basis van deze motivering is naar het oordeel van de Raad aannemelijk dat betrokkene per 20 juni 2005 in staat is deze drie functies te vervullen. Nu een toereikende onderbouwing van de arbeidskundige grondslag evenwel eerst in hoger beroep heeft plaatsgevonden, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Nu de Raad zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, bestaat geen aanleiding het verzoek van betrokkene om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente in te willigen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
RJB