ECLI:NL:CRVB:2008:BC7785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.W.A. Schimmel
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid bij sarcoïdose
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen besluiten van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als zorgkundige werkte, is sinds 1999 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten, waaronder sarcoïdose. In 2000 ontving zij een WAO-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2004 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat de verzekeringsartsen niet onafhankelijk waren en onvoldoende rekening hadden gehouden met haar medische situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen wel degelijk de deskundigheid bezaten om de beperkingen van appellante vast te stellen. Er waren geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de verzekeringsartsen in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving en dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond had verklaard.
De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om de proceskosten te vergoeden.