ECLI:NL:CRVB:2008:BC7760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2557 WAO, 07/2558 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door het Uwv inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 april 2007, waarin de rechtbank de beroepen ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Het Uwv had bij besluit van 2 oktober 2006 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit gegrond verklaard, maar had de nabetalingen niet correct uitgevoerd. Appellant stelde dat hij een nabetaling van € 4.333,91 niet had ontvangen, waarop het Uwv antwoordde dat dit bedrag aan zijn voormalige werkgever was betaald. Het Uwv verklaarde appellant vervolgens niet-ontvankelijk in zijn bezwaar, omdat de brief van 17 oktober 2006 slechts een mededeling van feitelijke aard zou zijn.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank en het Uwv onterecht hadden geoordeeld. De Raad stelde vast dat de brief van 17 oktober 2006 wel degelijk een weigering om tot uitbetaling over te gaan bevatte, wat op grond van de Algemene wet bestuursrecht een voor beroep en bezwaar vatbaar besluit is. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en de besluiten van het Uwv, en bepaalde dat het Uwv opnieuw op de bezwaarschriften van appellant moest beslissen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.640,-- en moest het griffierecht van € 182,-- vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 14 februari 2008.

Uitspraak

07/2557 WAO
07/2558 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 april 2007, 06/1806 & 06/2083 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2007. Voor appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd. Voor het Uwv is verschenen mr. P.H.H.J. Krijnen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 11 december 2002 heeft het Uwv het dagloon waarnaar de aan appellant toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt berekend, met ingang van 28 november 1990 verhoogd naar € 77,18. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2003 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 augustus 2003 heeft het Uwv over de nabetaling die heeft plaatsgevonden naar aanleiding van voormeld besluit van 11 december 2002, wettelijke rente vergoed tot een bedrag groot € 6,28.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
21 augustus 2003 gegrond verklaard en het bedrag van de wettelijke rente nader vastgesteld op
€ 173,35. Dit besluit maakt melding van drie nabetalingen en wel een nabetaling van € 5.682,63 op 24 maart 2003, een nabetaling van € 4.333,91 op 17 april 2004 en een nabetaling van € 327,12 op 24 april 2003.
Bij brief van 13 oktober 2006 heeft de gemachtigde van appellant gesteld dat van de in het besluit van 2 oktober 2006 vermelde nabetalingen appellant de nabetaling van € 4.333,91 niet heeft ontvangen. Verzocht is dit bedrag alsnog over te maken naar appellant.
Hierop heeft het Uwv gereageerd bij brief van 17 oktober 2006. In deze brief heeft het Uwv medegedeeld dat het bedrag van € 4.333,91 betaalbaar is gesteld aan de voormalige werkgever van appellant.
Tegen het gestelde in de brief van 17 oktober 2006 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 24 november 2006 heeft het Uwv appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar op de grond dat in de brief van 17 oktober 2006 slechts een mededeling van feitelijke aard is vervat.
Appellant heeft zowel tegen het besluit van 2 oktober 2006 als het besluit van 24 november 2006 beroep ingesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
De Raad overweegt allereerst dat het Uwv te zijner zitting naar voren heeft gebracht dat de wettelijke rente naar een te laag bedrag is vastgesteld doordat een onjuiste berekeningswijze is gehanteerd.
Hierin ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak op dit punt te vernietigen, alsmede het besluit van 2 oktober 2006.
Voorts overweegt de Raad dat hij - anders dan de rechtbank en het Uwv - van oordeel is dat, gelet op het verzoek in de brief van de gemachtigde van appellant van 13 oktober 2006 tot betaalbaarstelling, in de brief van 17 oktober 2006 een weigering om tot uitbetaling aan appellant over te gaan is vervat, welke weigering op grond van artikel 6:2, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht een voor beroep en bezwaar vatbaar besluit is. De Raad wijst hierbij op zijn uitspraak van 3 maart 2006 (LJN AV4212), op welke uitspraak ook de gemachtigde van appellant heeft gewezen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak in zijn geheel dient te worden vernietigd. De Raad zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
De Raad acht tot slot termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten worden begroot op € 996,- in beroep en € 644,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de besluiten van 2 oktober 2006 en 24 november 2006;
Bepaalt dat het Uwv opnieuw op de bezwaarschriften van appellant beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.640,-- , te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 182,--vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
GG