ECLI:NL:CRVB:2008:BC7542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4548 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bovenmatige reiskostenvergoeding en boetes opgelegd aan stichting in de bouwnijverheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 11 juli 2007. De rechtbank had het beroep van de stichting, die zich richt op de (her)intreding van werkloze werknemers in de bouwnijverheid, gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, waarbij boetes waren opgelegd voor bovenmatige reiskostenvergoedingen over de jaren 2000 tot en met 2003. Appellant had deze boetes opgelegd op basis van een looncontrole die in oktober 2004 was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de boetes niet in stand konden blijven, gezien de maatschappelijke rol van de stichting en de lange duur van de procedure.

Tijdens de zitting op 7 februari 2008 hebben partijen zich niet laten vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank met haar oordeel over de boetes buiten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil is getreden. Betrokkene had in eerste aanleg geen zelfstandige beroepsgronden tegen de boetes aangevoerd, waardoor de Raad oordeelt dat de rechtbank niet had mogen ingaan op de boetes.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en verklaart het beroep van betrokkene ook voor wat betreft de boetes ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden, en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2008.

Uitspraak

07/4548 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 11 juli 2007, 05/7144 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 20 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 7 februari 2008. Zoals aangekondigd, hebben partijen zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene heeft ten doel het bevorderen van de (her)intreding van werkeloze werknemers in de bouwnijverheid. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door het aangaan van (leer)overeenkomsten van beperkte duur met werknemers, woonachtig in haar werkgebied, en het ter beschikking stellen van deze werknemers aan deelnemende bouwbedrijven tegen een nader vast te stellen vergoeding.
Op basis van een bij betrokkene in oktober 2004 gehouden looncontrole, waarvan rapport is opgemaakt op 28 oktober 2004, heeft appellant betrokkene correctienota’s doen toekomen over de jaren 2000 tot en met 2003. Deze nota’s zien op een door betrokkene toegekende kilometervergoeding voor woon-werkverkeer. Voor die werknemers die meer dan 60 dagen op dezelfde locatie werkzaam zijn geweest, is de kilometervergoeding tot het premieplichtig loon gerekend onder aftrek van het geldende reiskostenforfait.
Bij besluit van 10 maart 2005 heeft appellant in verband met deze bovenmatig geachte reiskostenvergoedingen betrokkene boetes opgelegd over de jaren 2000 tot en met 2003 tot een totaalbedrag van € 361,--. Appellant heeft de door betrokkene begane overtreding aangemerkt als een verzuim.
Bij besluit van 23 september 2005 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen de correctienota’s ongegrond verklaard. Het bezwaar van betrokkene tegen de boetes heeft appellant in zoverre gegrond verklaard dat de boetes over de jaren 2000 en 2001 zijn verlaagd van 5% naar 1% van de alsnog verschuldigde premie en de boetes over de jaren 2002 en 2003 van 7,5% naar 5% van de alsnog verschuldigde premie.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2005 vernietigd, voorzover het de boetes betreft, de boetes met een totaalbedrag van € 185,32 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 september 2005, voorzover dat is vernietigd.
De rechtbank kon zich niet verenigen met de verzuimboetes, gelet op de in dit geding relevante, in samenhang beschouwende aspecten, waaronder de positie van betrokkene als niet op winst gerichte stichting met een maatschappelijk oogmerk, de lange tijd dat de procedure over de jaren 2000 tot en met 2003 nu al duurt en de keuze van de belastingdienst om af te zien van beboeting.
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
Uit het beroepschrift van betrokkene leidt de Raad af dat zij met betrekking tot de boetes slechts heeft aangevoerd dat, indien de correcties niet in stand kunnen blijven, ook de boetes niet in stand kunnen blijven. Tegen de boetes zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, in het bijzonder heeft betrokkene niet gewezen op de aspecten die de rechtbank in haar uitspraak heeft vermeld. In hetgeen betrokkene in eerste aanleg heeft aangevoerd, is dan ook geen aanknopingspunt te vinden voor een aanvulling van de rechtsgronden met betrekking tot de boetes. De Raad moet derhalve vaststellen dat de rechtbank met haar oordeel over de boetes is getreden buiten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil en aldus het bepaalde in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht niet in acht heeft genomen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden vernietigd en het inleidend beroep ook voor wat betreft de boetes alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep ook voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
RB1103