ECLI:NL:CRVB:2008:BC7538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3373 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boete en correctie door het Uwv inzake premieplichtig loon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin een boete en correctie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn opgelegd. De zaak betreft betalingen die door appellante zijn gedaan, waarvan niet vaststaat dat deze buiten de sfeer van het premieloon liggen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 maart 2008 uitspraak gedaan.

De appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. T.C. van Wagensveld, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar tegen de besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht aannam dat de opgemaakte facturen geen weergave zijn van de werkelijkheid en dat er geen sprake was van uitbesteding van werkzaamheden, zoals door appellante gesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast in deze zaak ligt bij het bestuursorgaan, dat moet kunnen aantonen dat de betalingen zijn gedaan aan personen die onder de premieplicht vallen. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante niet in haar tegenbewijs is geslaagd. De facturen die ten grondslag lagen aan de correctie- en boetenota zijn aangemerkt als vals, en de Raad heeft geoordeeld dat de werkzaamheden feitelijk in een (fictieve) dienstbetrekking zijn verricht.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A. Badermann.

Uitspraak

07/3373 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 mei 2007, 06/1346 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. T.C. van Wagensveld, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008. Voor appellante is verschenen [A.K.], vennoot van appellante, bijgestaan door mr. Van Wagensveld voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet sociale verzekering (Csv) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij respectieve besluiten van 20 januari 2006 en 17 maart 2006 heeft het Uwv aan appellante een correctie- en een boetenota opgelegd voor het premiejaar 2002 ten bedrage van in totaal € 39.936,--. Het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 april 2006 ongegrond verklaard.
Aan de correctie- en boetenota liggen de resultaten ten grondslag van een bij appellante ingesteld onderzoek, welk onderzoek op 6 december 2004 is afgesloten met een Rapport Werkgeversfraude. Alsmede een Rapport Bijzondere Opdracht van 2 november 2005.
In de administratie van appellante zijn drie facturen aangetroffen voor een totaal bedrag van € 43.562,-- van de eenmanszaak [naam eenmanszaak], waarvan de eigenaar E.H. [naam eigenaar eenmanszaak] is. Het Uwv heeft op grond van de onderzoeksresultaten de facturen als vals aangemerkt en het factuurbedrag ten grondslag gelegd aan de berekening van de premiecorrectienota.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 27 april 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv heeft mogen aannemen dat de opgemaakte facturen geen weergave zijn van de werkelijkheid en, in het verlengde daarvan, heeft mogen aannemen dat van het uitbesteden van werkzaamheden zoals door appellante gesteld, geen sprake is geweest.
Appellant heeft deze uitspraak in hoger beroep gemotiveerd doen bestrijden.
De Raad komt tot de volgende beoordelling.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 22 februari 1995, LJN ZB3109) is de bewijslast in zaken als de onderhavige, waarin betalingen zijn gedaan waarvan op voorhand niet vaststaat dat deze buiten de sfeer van het premieloon liggen, aldus verdeeld dat allereerst het bestuursorgaan zich in redelijkheid op het standpunt dient te kunnen stellen dat uit de beschikbare gegevens kan blijken dat de betaalde factuurbedragen zijn uitbetaald aan personen ten aanzien van wie bij degene die de betalingen heeft gedaan premieplicht bestaat. Indien het bestuursorgaan daarin slaagt, ligt het op de weg van de werkgever om aannemelijk te maken dat de betalingen geen betrekking hebben op premieplichtig loon. Wil sprake zijn van premieplichtige loonbetalingen, dan moet loon zijn betaald aan personen die tot de werkgever in een (fictieve) dienstbetrekking staan.
De Raad stelt vast dat de drie facturen die ten grondslag liggen aan de correctienota zien op timmer-, schilders- en stukadoorswerkzaamheden in een pand te Amsterdam. [naam eigenaar eenmanszaak] was ten tijde hier van belang fulltime in loondienst werkzaam en niet als werkgever bij het Uwv bekend. [naam eigenaar eenmanszaak] heeft verklaard nooit werkzaamheden voor anderen te hebben uitgevoerd en nooit personeel in dienst te hebben gehad of werk te hebben uitbesteed. Zijn bedrijf zou slechts op papier hebben bestaan. Ook kent hij [A.K.] niet. Daarnaast heeft [A.K.] verklaard [naam eigenaar eenmanszaak] niet te kennen en ook niet te beschikken over informatie omtrent de persoon met wie hij zaken deed. Ook heeft [A.K.] geen informatie kunnen geven over de personen die de werkzaamheden feitelijk hebben uitgevoerd. Twee van de drie factuurbedragen zijn overgemaakt op een bankrekening die niet aan [naam eenmanszaak] toebehoort en zijn vervolgens per kas/pinautomaat opgenomen. Van de gestelde aanneemovereenkomst met [naam eenmanszaak] is geen schriftelijk overeenkomst opgemaakt.
De Raad is van oordeel dat op grond van deze onderzoeksgegevens het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van premieplichtig loon.
Hoewel de onderhavige facturen erop zouden kunnen wijzen dat sprake is van (onder)aanneming van werk door [naam eenmanszaak], moet geconcludeerd worden dat appellante er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. Dan resteert, mede in aanmerking genomen dat [naam eigenaar eenmanszaak] feitelijk geen onderneming dreef, geen andere conclusie dat de facturen zien op werkzaamheden verricht in (fictieve) dienstbetrekking.
Appellante is derhalve niet geslaagd in haar tegenbewijs.
Het hoger beroep van appellante faalt derhalve.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
RB1203