ECLI:NL:CRVB:2008:BC7532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1093 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete wegens niet tijdig indienen jaaropgave en beoordeling van de ernst van de overtreding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 27 december 2006 het besluit van appellant om een boete op te leggen wegens het niet tijdig indienen van de jaaropgave over 2003 vernietigd. Appellant had de boete vastgesteld op € 1.698,50, zijnde 25% van de verschuldigde premie, en gekwalificeerd als een vergrijp vanwege opzet of grove schuld. De rechtbank oordeelde echter dat de hoogte van de boete niet in verhouding stond tot de ernst van de overtreding en stelde deze vast op € 250,--.

In het hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat belanghebbende niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van loonopgave over 2003, en dat deze overtreding te wijten is aan grove schuld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, maar komt tot de conclusie dat de boete van 25% van de verschuldigde premie terecht is vastgesteld. De Raad stelt vast dat de boete in verhouding staat tot de ernst van de overtreding en dat het stelsel van boeteoplegging voldoende waarborgen biedt voor een evenredige sanctie.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden, in aanwezigheid van griffier A. Badermann.

Uitspraak

07/1093 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 december 2006, 06/2886 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[belanghebbende] (hierna: belanghebbende),
en
appellant.
Datum uitspraak: 20 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens belanghebbende heeft mr. D.M. Schipper, advocaat te Tilburg, een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008. Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Voor belanghebbende is verschenen [vennoot van belanghebbende], vennoot van belanghebbende.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 24 juni 2005 heeft appellant belanghebbende wegens het niet tijdig indienen van de jaaropgave over het jaar 2003 een boete opgelegd van € 1.698,50.
De boete is bepaald op 25% van de verschuldigde premie. Appellant heeft de overtreding gekwalificeerd als een vergrijp omdat deze aan opzet of grove schuld is te wijten, nu belanghebbende verschillende keren is verzocht de jaarloonopgaven in te zenden en zij dit niet tijdig heeft gedaan. Tevens is vastgesteld dat sprake is van een eerste overtreding.
Bij besluit van 16 januari 2006 heeft appellant het bezwaar van belanghebbende tegen het besluit van 24 juni 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - gegrond verklaard, het besluit van 16 januari 2006 vernietigt en bepaald dat de boete wordt vastgesteld op € 250,--.
De rechtbank heeft zich verenigd met het standpunt van appellant dat de loonopgave over het jaar 2003 niet binnen de daarvoor in artikel 12, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit gestelde termijn is ontvangen en dat belanghebbende niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) geldende verplichting tot het doen van loonopgave. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat belanghebbende niet
- bijvoorbeeld door middel van een aangetekende verzending - heeft aangetoond dat zij reeds voor 1 februari 2004 de jaarloonopgave heeft aangeleverd. De rechtbank is voorts met appellant van oordeel dat de overtreding te wijten is aan opzet/grove schuld op grond waarvan de overtreding dient te worden aangemerkt als vergrijp. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende onvoldoende heeft aangetoond dat zij na twee rappellen de jaarloonopgave binnen de gestelde termijn heeft ingediend. De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat sprake is van een eerste overtreding op grond waarvan appellant aan belanghebbende een boete kon opleggen van 25% van de verschuldigde premie.
De rechtbank heeft het besluit van 16 januari 2006 evenwel vernietigd, omdat de hoogte van de boete naar haar oordeel niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding. Daartoe heeft de rechtbank beslissend geacht dat de eindafrekening nagenoeg gelijk is aan de voorschotnota, zodat noch gesteld of gebleken is dat belanghebbende voordeel heeft gehad van het niet tijdig indienen van de jaaropgave. Tevens heeft de rechtbank van belang geacht dat het hier gaat om een eerste overtreding. De rechtbank heeft aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien en bepaald dat de boete dient te worden vastgesteld op € 250,--.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
Met de rechtbank is de Raad allereerst van oordeel dat belanghebbende niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de CSV geldende verplichting tot het doen van loonopgave over 2003 en dat deze overtreding is te wijten aan grove schuld als gevolg waarvan de boete terecht is vastgesteld op 25% van de verschuldigde premie. De Raad onderschrijft hierbij de overwegingen die de rechtbank aan de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd.
De Raad kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de boete niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding. Daarbij stelt de Raad vast dat de boete is gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde premie, namelijk op 25% van de definitieve afrekeningsnota over 2003 ad € 6.794,46. De Raad heeft in eerdere uitspraken meermalen geoordeeld dat het door appellant toegepaste stelsel, waarbij de hoogte van de boete is gerelateerd aan de hoogte van de over het jaar waarop de opgave betrekking heeft verschuldigde premie, in beginsel niet tot onevenredigheid in de boeteoplegging behoeft te leiden, nu het stelsel in voldoende mate voorziet in een afstemming van de op te leggen boete op de ernst en de mate van verwijtbaarheid van het gesanctioneerde handelen of nalaten, en bovendien de maximering van de boeten mede tegemoetkomt aan het evenredigheidsbeginsel. De Raad ziet in het onderhavige geval geen grond om de boete wegens onevenredigheid tot een lager bedrag vast te stellen. Het niet tijdig indienen van de jaaropgave is aan te merken als een op zichzelf staande overtreding van artikel 10, tweede lid, van de CSV. Bij het bepalen van de hoogte van de boete is de vraag of belanghebbende voordeel heeft gehad van het niet tijdig indienen van de jaarloonopgave niet van wezenlijke betekenis, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9 van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale verzekering 2002. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Met de omstandigheid dat sprake is van een eerste overtreding is voorts bij het bepalen van de hoogte van de boete binnen het toegepaste stelsel rekening gehouden.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
RB1103