ECLI:NL:CRVB:2008:BC7495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1240 WUV + 07-1243 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergoeding voor verhuizing en herinrichting op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen besluiten van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze besluiten, genomen op 18 januari 2007, betroffen de afwijzing van appellants aanvragen voor vergoeding van kosten van verhuizing en herinrichting, alsmede voor aanpassingen in zijn nieuwe woning. Appellant had eerder een voorziening toegekend gekregen in de vorm van een woningaanpassing vanwege zijn voet- en knieklachten, die door of in verband met zijn vervolging waren ontstaan.

Appellant verhuisde in maart 2006 naar een nieuwe woning, die volgens hem beter aansloot bij zijn wensen en mogelijkheden. Hij verzocht verweerster om een vergoeding voor de kosten van deze verhuizing, maar verweerster wees deze aanvragen af. De Raadskamer stelde dat er geen medische noodzaak voor de verhuizing aanwezig was en dat de verhuizing niet adequaat was, gezien de omstandigheden van appellant.

Tijdens de zitting op 7 februari 2008 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de nieuwe woning beter was aangepast aan zijn beperkingen. De Raad heeft echter geconcludeerd dat verweerster voldoende onderbouwd had dat er geen medisch-sociale wenselijkheid voor de verhuizing bestond. De Raad baseerde zich op adviezen van geneeskundige adviseurs en rapporten die de verhuizing als niet medisch noodzakelijk beoordeelden.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen grondslag was voor het verlenen van de gevraagde vergoedingen. De Raad oordeelde dat appellant van een woning met aanpassingen was verhuisd naar een woning die opnieuw aangepast moest worden, wat vanuit de Wet niet als adequate verhuizing werd beschouwd. De uitspraak werd gedaan op 13 maart 2008.

Uitspraak

07/1240 WUV + 07/1243 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 13 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen verweersters besluiten van 18 januari 2007, kenmerk JZ/C70/2007, BZ 46392 en BZ 46398, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
De behandeling ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 7 februari 2008. Aldaar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem, als zijn raadsvrouwe. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Verweerster heeft ten aanzien van de bij appellant aanwezige voetklachten links en daarmee samenhangende knieklachten aanvaard dat deze door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd. In verband met deze klachten, die gepaard gaan met toenemende loopproblemen, is aan appellant op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een voorziening toegekend in de vorm van een woningaanpassing, bestaande uit het maken van een gelijkvloerse aanbouw met daarin een slaap- en badkamer in de door appellant bewoonde woning aan [adres 1].
1.2. In maart 2006 is appellant verhuisd naar zijn huidige woning gelegen aan [adres 2]. In verband met deze verhuizing heeft appellant bij verweerster een vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting aangevraagd, alsmede vergoeding van kosten van aanpassingen in deze woning. Naar uit het de aanvraag begeleidende sociaal rapport blijkt, past dit nieuwe huis volgens appellant beter bij zijn wensen en mogelijkheden, bijvoorbeeld doordat er een mogelijkheid bestaat op de begane grond een hobbykamer in te richten en doordat er een ruimere garage aanwezig is. Voorts is in de opvatting van appellant dit huis beter aan te passen aan de bij hem bestaande beperkingen. Hiertoe is onder meer noodzakelijk dat er een traplift wordt aangebracht naar de eerste etage, waar zich de slaapkamer en badkamer bevinden.
1.3. Verweerster heeft de aanvragen van appellant afgewezen bij besluiten van 22 mei 2006, zoals na bezwaar gehandhaafd bij de thans bestreden besluiten. Verweerster heeft daarbij overwogen dat voor de verhuizing geen met de causale ziekten en gebreken samenhangende medische noodzaak aanwezig was en voorts dat de verhuizing naar de huidige woning geen adequate verhuizing betrof.
2. Appellant kan zich niet verenigen met de afwijzing van de door hem gevraagde voorzieningen. Hij heeft met name doen betogen dat de nieuwe woning wel adequaat is en daarbij onder meer gewezen op de brede en rolstoelvriendelijke doorgangen, de overdekte carport en de aanwezigheid van een hobbykamer. Door deze en andere kenmerken past de nieuwe woning beter bij appellants levensfase en afnemende mobiliteit buitenshuis.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Naar uit de gedingstukken en de namens verweerster gegeven toelichting ter zitting blijkt, heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat voor de verhuizing van appellant geen met zijn causale voet- en knieklachten samenhangende medische noodzaak dan wel medisch sociale wenselijkheid aanwezig is. Verweerster heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van haar geneeskundig adviseur P. Windels. Deze laatste heeft bij zijn oordeelsvorming gebruik gemaakt van een rapport van een naar aanleiding van de onderhavige aanvraag vanwege verweerster uitgevoerd onderzoek door de arts R. van Gorkum, die heeft vastgesteld dat er op grond van de causale ziekten en gebreken van appellant geen medische noodzaak voor verhuizing aanwezig was en dat de argumenten om te verhuizen vooral zijn gelegen in de niet medische sfeer. Voorts stonden aan de geneeskundig adviseur van verweerster een door de arts R.R. Ramdhani ten behoeve van het Centrum Indicatiestelling Zorg opgesteld rapport alsmede een ergotherapeutisch rapport van F. Gorter. In deze beide laatste rapporten wordt de verhuizing van appellant als niet medisch noodzakelijk beoordeeld.
3.2. Naar het oordeel van de Raad is het standpunt van verweerster, inhoudende dat in verband met appellants causale klachten de verhuizing niet medisch noodzakelijk was, hiermee voldoende deugdelijk onderbouwd. De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard ook geen aanknopingspunten gevonden die er op duiden dat in appellants causale klachten een medisch-sociale wenselijkheid voor de onderhavige verhuizing is te vinden. Namens appellant zijn ook geen stukken in geding gebracht, die in die richting wijzen.
3.3. In verband met het vorenstaande biedt noch artikel 20 van de Wet, noch artikel 21 van de Wet een grondslag voor het verlenen van een vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting.
3.4. Nu een medische noodzaak, dan wel medisch-sociale wenselijkheid voor de verhuizing van appellant ontbreekt, heeft verweerster naar het oordeel van de Raad ook op goede gronden vergoeding van de door appellant gewenste aanpassingen in de nieuwe woning geweigerd. Appellant is immers verhuisd van een woning waarin al aanpassingen waren gerealiseerd naar een woning die opnieuw aangepast moet worden. Een dergelijke verhuizing oordeelt ook de Raad vanuit toepassing van de Wet niet-adequaat.
3.5. Gezien het vorenstaande moet het beroep van appellant ongegrond verklaard worden.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD
18.02.