ECLI:NL:CRVB:2008:BC7452
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Vaststelling gedifferentieerde premie en verhaal door Uwv van WAO-uitkeringen op ex-werknemers
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 23 maart 2006 besloten om de uitbetaalde WAO-uitkeringen aan twee ex-werknemers, mevrouw [P.-P.] en mevrouw [L.], voor 50% te verhalen op appellante. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad oordeelde dat er geen geschil meer bestond over de gedeeltelijke overname van de onderneming door appellante, wat van belang was voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor het jaar 2002. De Raad bevestigde dat op grond van artikel 75b, zevende lid, van de WAO geen onderscheid wordt gemaakt voor welke onderdelen van de overgenomen onderneming de werkneemsters werkzaam waren. Dit was niet relevant voor de beoordeling van de premie.
Daarnaast werd de stelling van appellante dat de verhaalstermijn vier jaar bedraagt, verworpen. De Raad wees erop dat voor personen die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden, een termijn van vijf jaar geldt. Gezien deze overwegingen concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.