ECLI:NL:CRVB:2008:BC7446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van premiebesluiten en werkgeverschap in sociale zekerheidsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van een vennootschap onder firma, handelend onder de naam [naam salon], tegen uitspraken van de rechtbank Groningen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de vennootschap terecht als werkgever had aangemerkt en de gedifferentieerde premie voor de jaren 2004 en 2005 had vastgesteld. De vennootschap was van mening dat het Uwv had moeten wachten op de uitkomst van een procedure over het werkgeverschap voordat zij de premies vaststelde. De rechtbank deelde deze opvatting niet en oordeelde dat er geen wettelijke verplichting bestond om te wachten op de uitkomst van de procedure over het werkgeverschap.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad stelde vast dat het Uwv op basis van zijn besluit van 19 april 2005 het werkgeverschap van de vennootschap als uitgangspunt mocht nemen bij het vaststellen van de premies. De Raad oordeelde dat de argumenten van de vennootschap tegen haar werkgeverschap niet relevant waren voor de beoordeling van de premiebesluiten, aangezien deze besluiten geen nieuwe beoordeling van het werkgeverschap inhielden. De Raad concludeerde dat, zelfs als in rechte zou komen vast te staan dat de vennootschap geen werkgever is, dit niet zou leiden tot de onrechtmatigheid van de premiebesluiten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en er werden geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier A. Badermann, op 12 maart 2008.